De heenweg was niet zo erg; het kamp lag op een heuvel van ongeveer 70 meter hoog (alle eerstejaars hebben dit na veel vergelijken van eikaars meetcijfers „vereffenen" vastgesteld), 's Avonds laat, met wat bier in het lijf, was het niet mogelijk naar boven te rijden, dus restte slechts te gaan lopen. Een bepaald café in Eckelrade werd daarna het doel van velen. Behalve het bier, het voetbalspel en de stuivertjes-gokautomaat lokten daar de gezusters. Hun vader heeft zich onvergetelijk gemaakt door een excursie te organiseren naar een bierbrouwerij, waar sommigen te veel, maar niet genoeg dronken. De bezoekers van de „Kastanjeboom" kwamen soms niet al te vroeg thuis en dan vaak nog luidruchtig ook. Eens brachten ze een trommel slager mee naar het slapende kamp. Bij iedere tent poogde hij een roffel te slaan; z'n maats zongen daarbij het lied: „Moet er nog slaolie wééé- ééézen". Na de tiende tent was het doel bereikt: iedereen was wakker. De nachtbrakers konden dus met een zekere voldoening hun strozak op zoeken. De volgende morgen vroeg werd een scooter achteruit hun tent binnen gereden. De motor werd gestart en draaide even voluit. Iedereen in die tent moest daar wel wakker van worden en deed dat dan ook onder het uiten van series verontwaardigde verwensingen. Wie uit het voorafgaande de conclusie zou trekken dat er alleen gefeest 243

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 244