INDRUKKEN EN BELEVENISSEN
VAN EEN VOORMALIG PERSONEELSLID
Toen ik de uitnodiging kreeg om
een stukje in het lustrumboek te schrijven, heb ik direct mijn mede
werking toegezegd, vooral omdat ik twaalf jaar met en voor de studenten
gewerkt heb; en in die tijd hebben wij wel wat met elkaar meegemaakt.
Nu waren het niet altijd leuke voorvallen, want in de zenuwachtige
examentijd waren wij net zo nieuwsgierig hoe ze het er afbrachten als de
kandidaten zelf en bij sommigen waren er dan wel eens wat opbeurende
woorden nodig. Maar gelukkig vierde de gezelligheid hoogtij en daarvan
wil ik dan een gedeelte weergeven.
Zo begon ik met mijn werkzaamheden aan het Laboratorium voor
Geodesie in oktober 1947. Dat was voor mij, zoals het voor iedereen is
die zijn voeten voor het eerst op de maatschappelijke ladder zet, erg
vreemd. Maar na korte tijd was ik al ingeburgerd, vooral omdat het toen
nog een kleine afdeling was en er een gezellige sfeer heerste. Bij het begin
van een nieuw cursusjaar waren we altijd benieuwd hoeveel inschrijvin
gen er waren voor onze afdeling. Dat varieerde in die jaren van het mini
mum van 7 tot het maximum van 24; dat liep dus nog al uiteen. In de
beginperiode is het dan aan weerszijden verkennen. Je merkt al gauw
dat de één minder terughoudend is dan de ander en het is wel typerend
dat dit op een enkele uitzondering na, de hele studietijd zo blijft. Maar
door de instelling van de zomerkampen komt daar wel veel verandering
in, vooral nu de studenten in hun eerste jaar al mee gaan. En aangezien
de verhouding student-personeel in het zomerkamp meer naar voren
komt dan in Delft, omdat je in het kamp meer op elkaar aangewezen
bent, zal ik daar hoofdzakelijk over schrijven.
Het is een goed idee van de Sub-afdeling geweest om deze kampen te or
ganiseren, want ik heb van diverse studenten gehoord dat dit een leer
zame tijd voor hen is, omdat zij praktijkwerk te verrichten krijgen. Toen
aan mij gevraagd werd of ik ook mee wilde gaan om voor de jongens o.a.
te koken, samen met de Heer Wensveen, heb ik dat maar aangedurfd.
260