MIJN EERSTE „SJICHT"
Een beetje onwennig, met een licht ge
voel van onbehagen, stond ik tussen de andere kompels aan de schacht.
Mijn koffieblik en boterhammen puilden uit mijn jaszak, terwijl mijn
handen diep weggedoken zaten in mijn broek. In houding verschilde
ik in niets van de anderen en toch miste ik nog dat, wat me in hun
gemeenschap zou opnemen. Geduldig wachtten we op onze „trek", die
ons meer dan vijf honderd meter diep, op de juiste verdieping, zou
brengen.
Gedurende de afdaling verloren we het contact met het licht en werden
we gedwongen een verbond te sluiten met de duisternis. Misschien
sloegen we daarom allen een kruis gedurende de afdaling.
Beneden aangekomen verspreidde men zich in alle mogelijke richtingen,
waarbij men elkaar een laatste „Glück auf" toeriep. Ook wij vervolgden
zwijgend onze weg, alleen gelaten met onze eigen gedachten. Het lopen
viel niet mee, de gangen waren slecht verlicht en alles gaf een enigszins
bedrukkend gevoel. Plotseling sloegen we een zijgang in, we hadden de
steengang verlaten en waren in de bandgalerij gekomen. De rust was
ineens verdwenen, het geluid van ratelende afbouwhamers en knarsende
kettingen kwam steeds nader. We naderden het kolenfront en ons gemij
mer werd vrij abrupt afgebroken.
Eén voor één kropen we de pijler in en wrongen ons tussen de stijlen
door. Het viel niet mee, herhaaldelijk verloor ik mijn koffieblik en mijn
boterhammen verkruimelden totaal. Langzaam maar zeker verloor ik
dan ook terrein op de anderen, hetgeen schampere opmerkingen ont
lokte aan de houwers die in de pijler lagen. Ik was een nieuweling en be
hoorde nog niet tot hun gemeenschap. Met enige vertraging vond ik aan
de voet van de pijler weer aansluiting bij de rest van de ploeg. Hier was
het echter een lawaai van jewelste, vallende kool, dof dreunende en
stampende machines, dat alles overstemd door schreeuwende mensen.
In deze wirwar moesten we trachten, door middel van een polygonering,
de richting van de afvoergalerij aan het bestaande puntenstelsel aan te
sluiten.
279