III 1111111 I I'll'li ILLUSIE Ziin blik gliidt over het witte winterse Stil zit hij voor het raam en kijkt. Zijn blik gl: landschap dat zich tegen de horizon in wazige verte verliest. Hierover wil hij schrijven; over deze wondere wereld die zo hard en tegelijkertijd zo teer kan zijn. Over deze wereld en dit land. Over dit land dat steeds weer anders is en andere dingen biedt. Zijn winter vol stille geluiden en witte velden; zijn voorjaar dat het wit laat overgaan in groen met vele bloembladstippen, dat de wintertint vervangen zal door levend groen: actief gebeuren. Zijn zomer en zijn herfsten over al de dingen die zijn jong gemoed beroeren. Hij wil het, want het is te veel voor hem alleen Stil zit hij voor het raam en peinst: „Winter is het nu, alles is gedrenkt in witte reinheid en straks zal er wat anders zijn. Ik moet hierover schrij ven, dit is zo groot, dit alles heeft mij in zijn ban. Maar zie: voor mij ligt papier, en in mijn hand voel ik een pen, en toch is dit papier als sneeuw: blank en wit en ongerept. Geen woord staat er nog opde woorden laten zich niet dwingen. Ik zou ze willen roepen, neerzetten en rangschikken. Zinnen wil ik maken. Ik voel zo veel, maar niet in woorden. Gister niet, vandaag niet, wellicht ook morgen niet En de naderende duister nis probeert verdriet te bedekken. Stil zit hij in de schemering te dromen Hij is schrijver: „Alles schrijf ik: boeken, romans, gedichten, speciaal sonnetten, af en toe een ode; niets is mij te veel. Ik ben bekend, ja zelfs beroemd. De mensen hebben iets aan wat ik schrijf, de mensen willen dat ik bij hen kom en hen vertel over mijn werken. Ik doe ontdekkingen en ik schrijf, ik schrijf. Ik zou liefdesaffaires hebben, in Rome, in Parijs; men vraagt mij: Wie is dat? Ah, c'est mon amour. En men vereert en bemint mij, mijn boeken vliegen weg. Ik kan iets doen, ik heb succes, maar toch, ik blijf mijzelf. Ik ben gelukkig". Zo droomt hij daar voor het raam, maar zijn papier blijft blank, toch is de pen nog in zijn hand. Vlijmscherp draait de kilte door hem heen. Het besef van onmacht wurgt zijn denken. In de bijna donkere kamer klinkt uit het vallen van de stoel de opstand. De schrijver staat. Een vloek kaatst rollend van de muur terug De duisternis is nu volledig; de nacht vangt aan. Stil. 283

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 284