Alle afstanden zoals die uit de meting van Snellius volgen zijn kleiner dan de werkelijke. In wat sterker mate dan op blz. 24 blijkt ook hier dat de oorspronkelijke basesmetingen in 1615 vermoedelijk met een te lange meetketting zijn gebeurd. Ten onrechte is lange tijd Laurent Pothenot beschouwd als degene die het vraagstuk van de achterwaartse insnijding voor het eerst tot een op lossing heeft gebracht. Hij heeft het echter pas in een vergadering van de Académie des Sciences te Parijs behandeld op 31 december 1692 [66]. De prioriteit van Snellius staat dus wel vast. Toch heeft, zoals gezegd, deze verkeerde mening lang geheerst en op blz. 38 van zijn artikel ver zucht Van der Plaats „Thans schijnt ze onsterfelijk geworden te zijn en wordt voortdurend gebruikt ook door hen die beter weten, b.v. Jordan, Vermessungskunde 1877, I blz. 314". Deze klaagzang is niet geheel juist. Immers door Carl Max von Bauernfeind [67] wordt reeds in 1879 niet Pothenot maar Snellius de auteur genoemd. Ook Jordan heeft zijn mening herzien, naar ik aanneem mede naar aanleiding van een uittreksel in het Zeitschrift für Vermessungswesen [68] van het reeds vele malen genoemde artikel van Van der Plaats. In de uitgave van 1914 althans wordt Snellius de eer gegeven die hem ook inderdaad toekomt [69]. In dit lustrumboek van het Landmeetkundig Gezelschap „Snellius" heb ik natuurlijk het accent geheel willen en moeten leggen op de prestaties van Snellius als geodeet. Ik geloof dat men deze prestaties niet beter kan samenvatten dan op de wijze zoals Van der Plaats dat deed [70] Snellius mist als schrijver de onovertroffen klaarheid van Huygens, als rekenaar en uitgever de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid van Ludolph van Ceulen; als waarnemer staat hij achter bij Tycho Brahe en Picard; de waarde der verrekijkers en logaritmen heeft hij niet ingezien; in zijn historisch overzicht had hij moeten wijzen op Gemma Frisius. Maar hij was de eerste die de trigonometrische landmeetkunde in haar gehele omvang op grote schaal toepaste en dienstbaar maakte aan een graadmeting. Zijn methode is nog de enig juiste; alle theoretische moeilijkheden heeft hij overwonnen; de gebreken der uitvoering waren in zijn tijd haast onvermijdelijk. De uitkom sten van zijn triangulatie zijn zo goed als men maar kon verwachten 35

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 36