in Zwitserland, ingang heeft gevonden. Hier zijn weer de richtings-
en afstandsmeting in één instrument gecombineerd, nu echter niet
met behulp van een diagram in het veld van de kruisdraden, maar
met behulp van een stelsel prisma's, waarmede men in het instrument
een parallactische hoek realiseert, zodanig dat men in de kijker twee
beelden van de baak ziet, het gewone en het door het prisma ver
schoven beeld: de zgn. dubbelbeeldafstandsmeting. In Nederland
wordt deze dubbelbeeldafstandsmeting nog betrekkelijk weinig toe
gepast. Toch zou in veel gevallen in het bijzonder door het steeds toe
nemende verkeer de orthogonale methode door deze poolcoördinaten-
methode kunnen worden vervangen. In het bijzonder is de afstands
meting volgens deze methode boven de lengtemeting met behulp van
de meetband te verkiezen omdat zij veel minder beïnvloed wordt
door systematische fouten als temperatuur, spanning, e.d.
De rubriek c van 1 op 105
De stap van 1 op 104 naar 1 op 105 vereist bij de richtingsmeting slechts
een nauwkeuriger (en dus duurdere) theodoliet. De uitvoering van de
richtingsmeting is verder in wezen hetzelfde. Echter bij de lengtemeting
is dit geheel anders. Zodra men met een relatieve nauwkeurigheid van
1 op 105, dus van 1 mm per 100 m, wil meten, moeten temperatuur en
spanning van de band, in het bijzonder van stalen meetbanden, nauw
keurig bekend zijn. Men kan niet meer over de grond meten, maar moet
de band met behulp van spanwielen en gewichten vrij van de bodem op
hangen en aan begin- en eindpunt op piketten of driepoten aflezen. Men
gaat dan echter ook meestal over op een ander metaal, nl. invar, waarvan
de temperatuurscoëfficiënt veel geringer is, maar slechts enkele geode
tische diensten in Nederland beschikken over banden of draden van invar
en deze meer tijd eisende meting wordt in Nederland vrijwel niet toe
gepast. Toch zal men de lengtemeting in deze rubriek van 1 op 105 zeer
goed kunnen gebruiken voor de verdichting van het secundaire driehoeks-
net in bepaalde gebieden van Nederland. Immers in beboste terreinen,
waar men met behulp van houten pijlers slechts met grote moeite en
kosten Snelliuspunten kan bepalen, is het dikwijls mogelijk met behulp
van lange polygonen, waarvan de zijden op deze manier worden ge
meten, zeer goede resultaten te bereiken. Het zou m.i. aanbeveling ver
dienen, deze methode meer toe te passen. Wel moet men bij polygo-
49