Hoewel deze metingen van 1 op 106 slechts zelden voorkomen (in Neder
land is tot voor kort de basismeting bij Stroe in 1913 het laatste voorbeeld)
is gedurende de maand september jl. in het kader van een Duits-Neder
landse samenwerking op geodetisch gebied opnieuw een dergelijke basis
van 7,2 km lengte bij Meppen in Duitsland, ongeveer 20 km van onze
oostgrens verwijderd, ter hoogte van Coevorden, gemeten.
Van Nederlandse zijde werd hieraan deelgenomen door de Rijksdrie
hoeksmeting met de 3 invardraden nos. 89, 90 en 91, eigendom van de
Rijkscommissie voor Geodesie. Twee draden waren steeds daadwerkelijk
in gebruik, de derde hield men in reserve voor eventuele ongelukken.
Van Duitse zijde gebruikte men 12 draden. Genoemde 3 draden werden
reeds in het jaar 1904 bij de firma Carpentier in Frankrijk vervaardigd
en enige tijd later door de toenmalige Rijkscommissie voor Graadmeting
en Waterpassing aangeschaft. De commissie stelde zich toentertijd voor
met behulp van deze invardraden een basis in het Nederlandse driehoeks-
net te meten. Echter toen in 1913 de basis (bij Stroe) werd gemeten, ge
bruikte men een invarstaaf van 4 m lengte, geleend van de Franse „Ser
vice géographique de FArmée", terwijl men tegelijkertijd slechts enkele
proefmetingen deed met de 9 jaar te voren aangeschafte invardraden.
Dat men op de oorspronkelijke gedachte is teruggekomen, is waarschijn
lijk een gevolg geweest van het bezoek dat enkele leden van de commissie
op uitnodiging van de „Service géographique de FArmée" in 1911 aan
een basismeting in de nabijheid van Lyon brachten. Daar mat men ook
met de staaf van 4 m.
Vergelijkt men de metingen met staaf en draad dan valt in het bijzonder
op hoeveel tijdrovender de eerste zijn. Toevalligerwijze kan men de tijds
duur gemakkelijk vergelijken, daar 7 van de 8 secties van de basis bij Stroe
éénzelfde lengte hadden als die van de ijkbasis in de Loenermark, name
lijk 576 m. Met de staaf mat men deze afstand in gemiddeld 41/2 uren [2],
met de invardraad heeft men ongeveer 35 minuten nodig.
Ook de verschillen in heen- en terugmeting zijn bij de invardraadmetin
gen veel kleiner dan bij die met de staaf. Bij de laatste vond men in de op
eenvolgende secties verschillen in heen- en terugmeting van +0,76,
—4,58, —1,93, —2,73, —1,70, —2,38 en —1,54 mm terwijl bij ijking
van invardraden op de ijkbasis in de Loenermark, zoals gezegd, deze ver
schillen slechts enkele tiende millimeters bedragen. De oorzaak van de
51