HOEKMETINGEN
Hier zal alleen het meten van hoeken
in het horizontale vlak worden besproken, daar verticale hoeken dienen
voor hoogtebepaling, waaraan in dit lustrumboek een afzonderlijk artikel
wordt gewijd.
Een tweede beperking van het bovenschrift is het behandelen van uit
sluitend primaire of eerste orde hoekmeting. Deze beperking is echter
niet wezenlijk, daar de hoekmeting voor de bepaling van lagere orde
punten niet principieel verschilt van die voor de primaire punten. Opzet
van en werkwijze bij de lagere orde metingen volgen dan ook uit die
voor de hogere orde metingen door de aan laatstgenoemde te stellen
eisen af te zwakken, wat in de gebruikte methoden en instrumenten tot
uitdrukking komt.
Daar bij de primaire metingen in de eerste plaats de nauwkeurigheid
belangrijk is en deze afhangt van het instrument, de opstelling, het sig
naal, de atmosferische omstandigheden, de waarnemingsmethoden en
de waarnemer, worden eerst deze, de nauwkeurigheid bepalende, fac
toren in bovengegeven volgorde besproken.
Daarna wordt nog aangegeven op welke wijze getracht kan worden de
gewenste nauwkeurigheid gedurende het meetproces aan te houden.
Het instrument waarmee de hoekmeting wordt uitgevoerd is de theodo
liet. De eerste theodoliet is door de Engelsman Sisson omstreeks 1730
vervaardigd. Hierin vindt men alle kenmerken van de moderne theodo
liet terug. Voor zover bekend wordt het woord „theodolitus" het eerst
gebruikt door Leonard Digges in zijn boek „Pantometria" (Londen
1571) waarin hij onder deze naam een hoekmeetinstrument beschrijft,
bestaande uit een verdeelde volle cirkel met draaibare index en diopter.
Over de herkomst van het woord zijn de meningen verdeeld. Een zeer
56
DOOR IR. M. HAARSMA
HOOFDLANDMETER BIJ DE BIJHOUDINGSDIENST
VAN DE RIJKSDRIEHOEKSMETING