van de theodoliet staan vrijwel alle op naam van de geniale Zwitserse constructeur Dr. Heinrich Wild (1877-1951). In 1908 voerde hij de centrale instellens, een biconcave, in de richting van de kijker verplaats bare lens, in. Hierdoor kan de afstand van het objectief tot het draden- kruis constant worden gehouden, terwijl met een zeer geringe verplaat singsmogelijkheid van het oculair, afhankelijk van de waarnemer, kan worden volstaan. De kijker is nu stof- en waterdicht terwijl een aanzien lijke vergroting bij een korte kijker is verkregen. Een te sterke negatieve lens veroorzaakt ontoelaatbare chromatische afwijkingen van het objec tiefsysteem, waardoor de helderheid afneemt en, afhankelijk van de kleur van de omgeving, op verschillende beeldvlakken kan worden ingesteld, hetgeen aanzienlijke meetfouten veroorzaakt. Ook hier is men dus aan grenzen gebonden. Verdere verkorting van de kijker, gepaard gaande met een grote objec tiefopening, heeft Wild gevonden in de spiegellenzenkijker. Neven beelden die optreden door reflectie op de voorkant van de spiegellenzen, zijn uiterst zwak en zijn door de keuze van de lenzen ver van het hoofd beeld gehouden, zodat ze niet storend werken. De onstabiliteit van de vizierlijn, de verbindingslijn van het optisch middelpunt van het objectief met het snijpunt van de kruisdraden, kan een niet te verwaarlozen factor zijn. Bij eerste orde meting, waarbij uitsluitend op ver verwijderde punten wordt gericht, is de veranderlijkheid van de vizierlijn bij verplaatsing van oculair en meetmerk of van de centrale instellens van geen belang, maar wel de gevoeligheid van de vizierlijn voor temperatuursverschillen. Figuur 1 toont deze afhankelijkheid voor de Wild T 3 no. 18815, in ge bruik bij de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting. Hier zijn de verschillen tussen de randaflezingen in de kijkerstand I en kijker stand II, verminderd met 200 gr, bij verschillende temperaturen aange geven. Het verkorten van de kijker zal deze invloed vergroten. Het meetmerk bestond vroeger uit kruisdraden van paardehaar of spinragdraden; tegen woordig bestaat het uit op glas geëtste of gefotografeerde strepen, hoewel nog steeds van kruisdraden wordt gesproken. Het dradenkruis treft men in verschillende vormen aan, variërend van een enkele verticale streep tot een vijftal, om door meerdere onafhankelijke instellingen de toevallige richtfout te kunnen verkleinen. Bij oudere instrumenttypen werd het- 58

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 59