zo gekozen kan worden; dat deze steeds meetbaar is en men dus voor het
meten van een hoek slechts afhankelijk is van het zichtbaar zijn van de
andere richting, heeft, door het invoeren van de schijnwerpers, veel aan
betekenis verloren. Deze methode wordt zowel reïtererend als repe
terend toegepast.
Voor het bereiken van een bepaalde nauwkeurigheid is bij de methode
van Schreiber een aanzienlijk geringer aantal waarnemingen nodig
dan bij de daarna genoemde methoden. Ook wordt hierbij vollediger het
wisselen van atmosferische invloeden in de resultaten opgenomen.
In Zwitserland wordt sinds 1904 de „Sectorenmethode" toegepast. Bij
deze door Wild ontwikkelde methode worden enige hoofdrichtingen ge
kozen die de horizon in sectoren verdelen. Deze aangrenzende hoeken
worden afzonderlijk gemeten. De andere richtingen worden door hoek
meting verbonden met de beide de sector begrenzende hoofdrichtingen,
zodanig, dat door optellen van deze deelhoeken nieuwe waarden voor
de sector worden gevonden. In de sectoren kunnen ook weer hoofd
richtingen gekozen worden, die als de oorspronkelijke hoofdrichtingen
worden behandeld. Deze methode leent zich uitstekend voor het aan
passen van het meetprogramma aan de plaatselijke moeilijkheden, ter
wijl in hetzelfde meetprogramma ook richtingen van lager orde, zij het
met geringer gewicht, zijn opgenomen. De sectorenmethode is een uit
breiding van het meten van aangrenzende hoeken.
Een geperfectioneerde uitvoering hiervan is door Dr. K. Kugera in
Tschechoslowakije ontwikkeld.
Iedere hoek wordt met drie instrumenten door twee waarnemers in 16
laboratoriumeenheden gemeten. De door J. Krovak in 1936 ingevoerde
laboratoriumeenheid bestaat uit het meten van een hoek in twee series,
één in kijkerstand I en één in kijkerstand II. Vóór het doorslaan van de
kijker wordt de rand 100 gr en de trommel over de helft van zijn bereik
verzet. De rand- en micrometerinstelling is voor het gemeenschappelijk
been van twee aangrenzende hoeken voor beide hoeken dezelfde. Iedere
richting wordt tweemaal ingesteld en afgelezen.
Met het derde instrument wordt door ieder der waarnemers 8 eenheden
gemeten. Op deze wijze is de persoonlijke fout van de waarnemers op te
sporen.
Verder wordt nog gecorrigeerd voor run, meeslepen van de rand en voor
een foutieve stand van de eerste as, door aflezen van het alhidade-niveau.
68