ie Pi 126 I III toestand te bepalen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de geodeet ge bruik maakt van wiskundige modellen, waarmee hij zeer goed de werkelijke situatie kan benaderen. Ja, zelfs kan hij berekenen hoe groot de kans is dat zijn model goed is, dat wil zeggen binnen bepaalde grenzen overeenkomt met de werkelijke situatie. De stedebouwkundig ontwerper kan dit in veel mindere mate; hij moet, uitgaande van de gegevens die economen, geologen, sociografen, sociologen, enz. hem leveren, trachten zich een beeld van de voor nu en de toekomst meest gewenste nederzettingsvormen eigen te maken. Omdat dit laatste verder wordt besproken in de bijdrage van Prof. Ir. J. H. Froger, kan ik hier volstaan met daarnaar te verwijzen. Uit deze omschrijvingen kan men concluderen dat beide vakgebieden, hoewel ze meerdere raakpunten hebben, wat hun karakter betreft, in wezen totaal ver schillend zijn. Daarom is naar mijn mening de overgang van het ene vakgebied naar het andere zeker geen gemakkelijke. Men moet als ontwerper zich niet alleen analytisch ontwikkelen - hierop valt sterk de nadruk bij de opleiding tot geodetisch ingenieur -, maar ook en vooral zijn creatieve krachten ontplooien. Daar dit laatste gebeurt bij de studie voor bouwkundig ingenieur - de nadruk ligt hier zelfs op de ontwikkeling van de creatieve vermogens -, zal de geodeet, indien hij als ontwerper wil gaan werken, zeker enige jaren bezig zijn om zich een voldoende hoeveelheid scheppend vermogen eigen te maken. Geheel anders ligt het bij hen die aan het civiel-technische deel van het stede bouwkundig onderzoek gaan werken. Hier liggen naar mijn mening goede mogelijkheden voor geodetisch ingenieurs, zowel omdat dit onderzoek vraagt om goede vakspecialisten, als omdat de periode die men nodig heeft om zich in te werken, van dezelfde orde van grootte is als die voor anderen; de over gang van het geodetisch werk naar het stedebouwkundig onderzoek is hier minder groot dan in de hiervoor geschetste situatie. Ook nog op andere manieren kunnen geodeten in hun werk direct betrokken worden bij de ruimtelijke ordening. Ik doel hier op hen die werken bij de ruil- verkavelingsdienst van het kadaster, en op hen die bij het grondbedrijf van een der grotere gemeenten in ons land werken. Afgaande op de indruk die ik kreeg tijdens enkele bezoeken aan ruilverkavelingsdiensten in ons land, wordt hier

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1965 | | pagina 123