145 het Upper Morass is het vraagstuk, voor zover het de kwel betreft, hiermee opgelost. In het Lower Morass blijkt slechts een gedeelte van de rots bedekt te zijn met klei. Bij drooglegging zal het water via het niet door klei bedekte gedeelte naar de oppervlakte stromen. Om toch een gedeelte van het moeras te kunnen droogleggen zal men een dijk moeten leggen tussen het gedeelte met klei en zonder klei. Na drooglegging zal de evenwichtstoestand er uit zien als in figuur 3 aangegeven. Daarna kan men beginnen met het in cultuur brengen van het ingepolderde gebied. Om een drainageplan voor zo'n gebied te kunnen maken moet men een groot aantal gegevens verzamelen over de bestaande toestand. In de eerste plaats moet de grondwaterbeweging worden bestudeerd. Dit is de taak van de geo- hydroloog. Hij zal aan de hand van de geschiedenis van de gesteenten, diepte boringen en meting van grondwaterstanden in putten over een lange periode de waterbeweging kunnen opsporen. Deze gegevens vult hij aan met de analyses van watermonsters, die over het hele gebied worden genomen. De bodemkundige onderzoekt de samenstelling van de gronden in het moeras. Van groot belang zijn de aanwezigheid en dikte van klei- en veenlagen en de ouderdom van het veen. Voor het onderzoek staan hem twee middelen ter be schikking de interpretatie van luchtfoto's en het verrichten van grondboringen voor het bepalen van de samenstelling en de dikte van de veen- en kleilagen. Verder geeft de vegetatie een aanduiding voor de vruchtbaarheid van de grond. B.v. het voorkomen van mangrove-bossen in het moeras duidt op de aanwezig heid van zout water. Uit deze gegevens stelt hij een grondsoorten kaart samen, waaruit moet blijken of het droogleggen van het gebied, of gedeelten ervan, zinvol is. Immers door verlaging van het waterpeil bij inpoldering gaat het veen klinken, waardoor de veenlaag steeds meer zakt. Bovendien oxydeert het drooggevallen veen sterk aan de lucht. Door beide factoren wordt het veen- pakket dunner en zal het na een aantal jaren geheel verdwenen zijn. Men heeft dit effect in de hand door het handhaven van een hoge of lage grondwaterstand. Bevindt zich onder het veen een dikke laag klei, dan mag het veen oxyderen, zodat hier een lage grondwaterstand is toegestaan, dus is landbouw mogelijk. Immers na oxydatie van het veen blijft een kleilaag over. Bij afwezigheid van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1965 | | pagina 142