zomerkampen
Na een verblijf van twee jaar in het vlakke Drentse landschap worden de jaar
lijkse zomerkampen sinds 1961 weer in het voor aankomende geodeten leerzame
Zuidlimburgse heuvellandschap gehouden. Onze onderafdeling heeft daar mo
menteel de beschikking over een ideaal terrein, gelegen nabij het dorp Wijlré
en het ziet er naar uit, dat men hier nog vele jaren gebruik van zal maken.
In de jaren 1938-1939 heeft een kluizenaar, het zal één der laatsten in Nederland
geweest zijn, op dit terrein een grote betonnen schuur gebouwd, waarin hij
de zomer en winter doorbracht temidden van enkele koeien, welke zijn eigen
dom waren. De schuur, die hij optrok, is een voorbeeld van primitieve bouw
kunst. Oudere dorpelingen kunnen zich nog herinneren hoe de man, met be
hulp van een tiental houten planken, zijn verblijf langzaam maar zeker heeft
opgebouwd. Het door hemzelf aangemaakte cement was in ieder geval van
prima kwaliteit. Het is zelfs nu nog niet mogelijk een spijker in de muur te slaan.
De schuur is gelegen midden in een boomgaard. Wanneer het Nederlandse
publiek kan terugzien op een mooi, zonnig voorjaar, hetgeen tot de uitzonde
ringen gaat behoren, kunnen de studenten opzien naar twee bomen, waarin
mooie, rode morellen hangen.
Hoewel een enkeling onder de studenten de reis naar Limburg nog geheel
fietsend aflegt, moet ik helaas constateren, dat hij tot een zeldzaam ras gaat
behoren. Een groot gedeelte neemt de trein en een ieder jaar groeiend aantal
mensen legt de tocht af in eigen auto of op de motor of scooter. De huidige
welvaart heeft Delft meegenomen in haar stroom. De gemotoriseerde categorie
heeft zelfs zodanige omvang aangenomen, dat het de wetenschappelijke staf niet
onberoerd heeft kunnen laten. Hiervan getuigt de eveneens groeiende stoet
auto's, welke om half negen in de morgen het kamp komt binnenrijden. Sinds
een paar jaar is in de kampregels een bepaling opgenomen, waarin het de stu
denten verboden wordt, tijdens de werkuren hun motorrijtuigen te gebruiken.
Het is echter niet alleen op dit gebied, dat men de welvaart kan aanschouwen.