48 1/297.0 - zij het met enige onzekerheid - wel gehandhaafd zou blijven, tot na 1957 plotseling met behulp van de banen van kunstmanen men behalve de coëfficiënt van de tweede orde die van de derde, vierde en zelfs van de tiende orde kon bepalen, zij het dan dat aan coëfficiënten hoger dan de vierde orde nog een behoorlijke onzekerheid kleeft, mede in verband met andere onzekere factoren zoals de weerstand van de atmosfeer in de zeer hoge luchtlagen, de stralingsdruk van de zon en elektro-magnetische invloeden rondom deze snel bewegende satellieten. De voornaamste resultaten zijn dan ook dat voor de afplatting thans een waarde van 1 /298.3 is gevonden, terwijl een derde orde term er op duidt dat de aarde niet symmetrisch is ten opzichte van het equatorvlak, maar enigszins peervormig, waarbij de Noordpool dan samenvalt met de plaats van de steel van de peer. Deze resultaten zijn van belang voor de geodesie. Voor de mathematische geo desie betekenen ze, dat men de vorm van het gebruikelijke rekenmodel, de omwentelingsellipsoïde toch beter kan laten aansluiten bij de werkelijkheid. En in de zwaartekrachtsgeodesie, ook wel fysische geodesie genoemd, wordt de waarde van de afplatting in de met deze ellipsoïde samenhangende normaal formule van de zwaartekracht gebruikt. In deze formule zouden dus ook betere getallen kunnen worden ingevoerd. Uit praktische overwegingen, nl. uit angst voor verwarring bij internationaal vergelijken van uitkomsten, heeft men een en ander nog even uitgesteld. Men kan zich afvragen of de zwaartekrachtswaarnemingen nog betekenis hebben indien satellieten ons zo gemakkelijk de vorm van de aarde verschaffen. Een bekend zwaartekrachtsveld van enige uitgebreidheid verschaft ons echter - met behulp van de bekende formule van Stokes - in dit veld, lokaal, dus in details de vorm van de geoïde, terwijl satellieten, zoals reeds gezegd, in grote trekken de vorm van de aarde beschrijven. Detailafwijkingen, zoals deze b.v. door Vening Meinesz in Indonesië uit zwaartekrachtswaarnemingen zijn gevonden, zal men dan ook nimmer met behulp van satellieten kunnen constateren; daartoe zou men in de bolfunctie-ontwikkeling een zeer groot aantal termen, b.v. 100 moe ten meenemen, maar de coëfficiënten van die termen zijn dan niet meer uit de baanelementen te berekenen. Het verband tussen de variatie in de baanelementen van satellieten en de coëffi-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1965 | | pagina 47