50
vorm van de aarde uit de variaties van de baanelementen - de hoogste eisen
aan de waarnemingstechniek. Kan bij de laatste opgave ook worden volstaan
met elektro-optische en radarmethoden, voor de „stellar triangulation" is, om
te kunnen concurreren met de terrestrische, een zeer nauwkeurige richtings
meting noodzakelijk en dit kan slechts langs fotografische weg worden bereikt.
Verlangt men een relatieve nauwkeurigheid van 1 op 106 - een eis, die men bij
terrestrische triangulatie ook stelt - dan betekent dit dat de richting van het
waarnemingsstation naar de satelliet tot op 0"2 (sexagesimale boogseconden)
dient te worden vastgelegd. Bij een camera van 120 cm brandpuntsafstand cor
respondeert dit met een lineaire afstand van 1,2 p. op de fotografische plaat,
dus de eisen die aan de beelden van satelliet en sterren worden gesteld zijn
maximaal. In werkelijkheid is de gewenste nauwkeurigheid, welke men met de
uitpassing van een beeld kan bereiken ±4 p. maar door overtollige waarne
mingen kan men deze dan nog opvoeren.
Maar tevens worden de hoogste eisen gesteld aan de nauwkeurigheid van de
tijdsbepaling van de opname, dus aan het moment waarop het beeld van de
satelliet op de plaat of film wordt vastgelegd. Bedenkt men dat men te maken
heeft met een bewegend voorwerp met een snelheid van gemiddeld 8 km per
seconde dan correspondeert dit, indien de satelliet zich op een afstand van
1000 km loodrecht op de richting naar het waarnemingsstation beweegt, met
een hoeksnelheid van bijna 2 boogseconden per milliseconde. Zal de nauw
keurigheid van de tijdsbepaling dus corresponderen met die van het beeld op
de film of op de plaat dan zal deze tot op 0,1 milliseconde dienen te geschieden.
In het Laboratorium voor Geodesie laat men, om goede beelden van sterren
en satelliet te verkrijgen, de camera bij een equatoriale opstelling de sterren
volgen, terwijl het beeld van de satelliet, dat zich snel door het gezichtsveld
beweegt telkens wordt onderbroken door een lint, dat met een snelheid van
3 m/sec roteert op een afstand van ongeveer l^cm vóór de film. Deze
onderbrekingen geschieden met een frequentie van zeven maal per seconde
zodat men over een groot aantal, i 70, onderbrekingen kan beschikken. In
feite zijn het deze onderbrekingen, waarvan de plaats ten opzichte van de sterren
wordt bepaald. Aan deze roterende onderbreker zijn merken bevestigd welke
een fotocel kunnen bekrachtigen, die de tijden van de onderbrekingen via een