67
De concrete werken die uitgevoerd moeten of kunnen worden om de bestaand
gebreken op te heffen kunnen in enkele groepen worden samengevat:
1. De verbetering en gedeeltelijke vernieuwing van het wegenstelsel, waar
door de bereikbaarheid van het land toeneemt en de afstanden tussen be
drijfsgebouwen en land kunnen verminderen.
2. Het vormen van nieuwe, meestal grotere, kavels langs deze wegen, waartoe
grond moet worden verplaatst voor het opheffen van oude perceels- en
kavelgrenzen. Vooral de demping van sloten vordert grote hoeveelheden
grond, die verkregen wordt uit nieuw te graven sloten, uit wegcunetten en
eventueel uit hoge terreingedeelten. Dit type werk wordt samengevat onder
de term: kavelinrichting" en is in feite een onderdeel van de grondverbe
tering in engere zin.
3. De verbetering van de waterbeheersing, enerzijds nodig geworden door
de verstoring van het bestaande slotenstelsel bij de kavelinrichting, ander
zijds ook als afzonderlijke doelstelling in het ruilverkavelingsplan geïnte
greerd.
4. De bouw van nieuwe boerderijen in die gevallen waarbij sterke concentratie
van bedrijfsgebouwen in een dorp of langs een streekweg bestaat.
5. De verbetering van ongunstige bodemprofielen, de grondverbetering in
engere zin, kan eventueel in het ruilverkavelingsplan geïntegreerd worden,
vooral wanneer deze verbetering samengaat met het verkrijgen van grond
voor slootdemping.
Deze groepen van werken kunnen elk voor zich uitgevoerd worden met een
verschillende graad van intensiteit en het is duidelijk dat daardoor een bijzonder
gecompliceerd stel van alternatieve oplossingen kan ontstaan.
Er zijn echter enkele onderdelen van het complexe werk die sterker dan andere
de intensiteitsgraad van de verbetering bepalen. Het eerste daarvan heeft be
trekking op het wegennet, vooral de onderlinge afstand van de wegen. Omdat
in het algemeen gestreefd wordt naar een patroon waarbij midden tussen twee
nieuwe wegen een watergang een scheiding tussen bedrijven vormt, wordt de
diepte van de nieuwe kavels bepaald door de afstand tussen twee evenwijdig
lopende wegen. Daarmee is dan tevens reeds min of meer bepaald met welke
intensiteit de kavelinrichting zal moeten plaatsvinden. In de nieuwe toestand