mimnèwitn/ko 80 zwaartekracht effect in 25- 15- 10- 5- O 1000 2000H _L_ 4000 3000 2000 1000 1000 2000 3000 4000 meter Fig. 2 minder overzichtelijk maken. Enkele van deze aspecten wil ik noemen. In de eerste plaats heeft een ondergronds massaoverschot invloed op de zwaarte kracht niet alleen direct boven dit massaoverschot, maar ook terzijde ervan. Een zwaartekrachtshoog is dus altijd breder dan de massa waardoor het ver oorzaakt is. Een consequentie van deze verbreding wordt geïllustreerd door fig. 2. Hierin zijn, schematisch, twee naast elkaar gelegen opwelvingen geschetst. De streeplijnen geven het zwaartekrachtsprofiel van ieder van deze opwel vingen afzonderlijk. De getrokken lijn, verkregen door optelling van de twee streeplijnen, geeft het totale zwaartekrachtsprofiel. Men ziet dat dit slechts één breed zwaartekrachtshoog geeft waaruit, althans zonder diepergaande analyse, de aanwezigheid van twee afzonderlijke opwelvingen niet te onderkennen is. In de tweede plaats bevat een zwaartekrachtskaart gelijktijdig de invloeden van diepere en van minder diepe ondergrondse massa. Met name wordt dikwijls een aanmerkelijk gedeelte van de waargenomen zwaartekrachtsfluctuaties ver oorzaakt door massa's, die zich op een diepte bevinden die economisch niet meer interessant is. Nu is de zwaartekrachtsuitdrukking van zulke zeer diepe massa's zeer sterk verbreed ten opzichte van de massa zelf, zij kunnen dus alleen tot zeer geleidelijke zwaartekrachtsveranderingen aanleiding geven. Deze ge leidelijke of „regionale" zwaartekrachtsveranderingen trekt men dikwijls van de waargenomen zwaartekrachtswaarden af; wat men overhoudt, het „zwaarte krachtsresidu" of de „locale zwaartekrachtswaarde", geeft dikwijls een spre kender beeld van de geologische structuur in het dieptebereik, dat economisch van betekenis is.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1965 | | pagina 79