83
paste representant van deze groep methoden gebruikt men vier elektroden,
twee voor de stroomtoevoer en twee voor de meting van het potentiaalverschil,
die op onderling gelijke afstanden zijn opgesteld. Uit de gemeten grootheden
- potentiaalverschil, stroomsterkte en afstand tussen de elektroden - berekent
men een grootheid, de schijnbare soortelijke weerstand" genoemd, die de
dimensie van een soortelijke weerstand heeft en die, wanneer de ondergrond
elektrisch homogeen is, gelijk is aan de soortelijke weerstand van deze onder
grond. Maar wanneer de buitenste aardkorst is opgebouwd uit een aantal lagen
met verschillende soortelijke weerstanden, dan wordt de schijnbare soortelijke
weerstand" beïnvloed door de waarden van al deze lagen. Hierbij is de invloed
van de diepere lagen des te groter naarmate de onderlinge afstand tussen de
elektroden groter is. Wanneer men nu een grafiek maakt van de schijnbare
specifieke weerstand als functie van de elektrodenafstand, dan verkrijgt men
een kromme die karakteristiek is voor de verandering van de soortelijke weer
stand met de diepte.
Bij een andere groep elektrische opsporingsmethoden, de zgn. elektro-magne-
tische methoden, meet men de sterkte van het magnetisch veld dat door een
elektrische stroom in de aardkorst wordt opgewekt. De stroom in de aardkorst
wordt bij deze methode meestal opgewekt door inductie. De methode wordt
voornamelijk toegepast bij de opsporing van metaalertsen, een toepassing die
erop berust dat verschillende ertsmineralen zeer goede elektrische geleiders
zijn. Men werkt bij deze methode met twee spoelen, waarvan de een als zend-
spoel en de ander als ontvangstspoel wordt gebruikt. Door de zendspoel wordt
een wisselstroom gestuurd die een wisselend magnetisch veld opwekt. Dit
magnetisch veld induceert wervelstromen in eventuele geleidende ertslichamen
in de ondergrond. Het magnetisch veld van deze elektrische wervelstromen
wordt opgevangen in de ontvangstspoel en kan dan gemeten worden. Uiter
aard vangt de ontvangstspoel ook het magnetisch veld op dat rechtstreeks door
de zendspoel wordt uitgezonden. De invloed van een eventueel ertslichaam
manifesteert zich dus als een afwijking van de normale waarde van het wisselend
magnetisch veld, dus een anomalie.
Uit het verloop van deze anomalie kunnen conclusies over het ertsvoorkomen
getrokken worden.