143
omschrijven is, maar gestalte dient te krijgen in een
voortdurende dialoog tussen studenten, werkers aan een
Hogeschool ol Universiteit en praktici.
Een kader hiervoor zouden projektgroepen en projekt-
onderwijs kunnen zijn. Hierbij zoekt een groep van
grotendeels studenten vanuit een lopend projekt naar de
doelstellingen en achtergronden van een te bestuderen
onderwerp en bepaalt zelf wat voor leerstof hiervoor
nodig is, alsmede hoe die gebracht moet worden.
Projektonderwijs is dus in eerste instantie zelfgevraagd
onderwijs, waarbij openingen naar alle kanten mogelijk
zijn. Zo kan advies gevraagd worden van vakspecialisten,
specialisten op onderwijsgebied, maar ook van praktici.
Deze kunnen ook deel uitmaken van een projektgroep.
Als voorlopige tussenvorm zou nu al voor wat betreft de
maatschappijwetenschappen met projektonderwijs
gestart kunnen worden. Maar dan konsekwent en niet
in de vorm van een klassieke studiegroep die van boven
al opgelegd krijgt hoe te werken. Indien het nu mogelijk
is onderwijs, research en maatschappij (praktijk) op deze
wijze te integreren, kunnen hieruit in gezamenlijk over
leg nieuwe doelstellingen en onderwijsstrukturen ge
formuleerd worden. Hiermee is dus ook het gevaar van
nivellering bezworen.
Alleen zal de typische wetenschapsman van nu plaats
moeten maken voor een meer onderwijskundig-, maat
schappelijk- en groepsgericht iemand. Is dit onmogelijk
om wat voor reden dan ook, dan kunnen wij als over
gangsfase tot een zekere scheiding van onderwijs en
wetenschap komen waarbij de onderwijsman doorgeeft
wat in de research bereikt is. Het bezwaar is dat de
wetenschapsman dan ongeremd zijn gang kan gaan
zonder rekening te houden met de eisen en behoeften
van groep en maatschappij. In bepaalde gevallen kan dit
echter toch wel noodzakelijk zijn.
Zuiver wetenschappelijk gezien zal er op korte termijn
misschien sprake zijn van verlies of zelfs achteruitgang,
maar op de lange duur zal dit ongetwijfeld de basis
vormen van een betere maatschappij in de meest ruime
zin.