166
merkt vooral in de „top" van snellius voorkomt, waar
door het mogelijk is dat ,,de afdeling" plotseling
progressiever" blijkt dan jonge studenten. Anderzijds
laat een opmerking in het niet-politieke afdelingsblad, dat
,,de mogelijke konsekwenties (van het Veringa-wetsont
werp) voor de struktuur van de afdeling zullen ter sprake
komen als het ontwerp wet geworden is" (geopinie 3)
weinig ruimte voor hoopvolle verwachting. Het moet
voor het Landmeetkundig Gezelschap Snellius dan ook
niet plezierig zijn te bemerken dat zijn ontwikkeling een
degeneratie is. Door de opkomst van een ,,denk-orgaan"
(stuurgroep, kommissies doelstellingen en metodiek,
maandagmiddag-lunches) dat de wezenlijke zaken be
handelt, is het L. G. Snellius langzaam een puur admini-
stratief-hulporgaan geworden. Daartegen zal zelfs
statutenwijziging niet helpen!
Zwanezang
De ontwikkelingen op de onderafdeling der geodesie in
Delft zijn niet van wereldschokkende betekenis. Maar
ik wil het belang in beperkte kring niet onderschatten.
Het is veel te vroeg voor notoir pessimisme, hoewel het
aantal redenen daarvoor legio zijn.
De ontwikkelingen in de Nederlandse Landmeetkundige
Federatie die hoopvol leken maar nu door organisatoriese
beslommeringen wel even op vervolg zullen laten wach
ten, zijn maar matig aangeslagen. Immers, wat kan nu
als resultaat van de diskussiedag van 26 januari j.l.
aangewezen worden Toch zeker geen algemeen ont
waken. De bijeenkomsten met oud-leden van Snellius,
die veelbelovend leken als informatie-uitdragerij zijn
opgehouden voor te komen. Ondanks het vele en funda
mentele onderzoek dat verricht wordt ter verbetering
van de onderwijssituatie lijkt men weinig aandacht te
(willen) besteden aan grondgedachten. Demokratie is nog
steeds niet eenduidig te formuleren. De briefwisseling
tussen een rektor-magnifikusx) en zijn grote onbekenden
wijst duidelijk in die richting.
Wat de onderafdeling aangaat: grote veldslagen waren
Situatie Amsterdam, voorjaar 1970.