verval, en aan de beschrijving van Muth waarbij een vraagover- schot wordt geschetst als faktor die de veroudering van woningen versnelt [1, 10, 11, 12]. Wij menen, evenals Kruijt, dat marktonevenwichtigheden niet van doorslaggevende betekenis zijn als verklarende faktor voor het verval van woningen. Toch zouden we wel de aandacht willen ves tigen op het vraagoverschot, d.w.z. 'suction' op de markt [13], als faktor welke de aanbieder van woondiensten ontmoedigt om op kwaliteitsverbetering gerichte aktiviteiten te effektueren. Er zijn klanten genoeg, dus waarom zou je veel in onderhoud investeren, laat staan in verbeteringen. Bovendien kan 'suction' de invoering of verscherping van huurprijsbeheersing bevorderen en op indi- rekte wijze een verdere verwaarlozing in de hand werken. Een vraagtekort, dus 'pressure' op de markt [13], lokt in het alge meen aktiviteiten van de aanbieder uit die zijn gericht op kwaliteits verbetering (Kornai spreekt van Q-activities). Een vraagtekort op de woningmarkt leidt niet tot verwaarlozing doch tot verbetering. Het omgekeerde is in vele gevallen wèl waar: wanneer het bezit wordt verwaarloosd, zal uiteindelijk de kans op het optreden van een vraagtekort toenemen. Een bijzondere faktor die bij elke stap een zeer belangrijke rol speelt, is de reaktiehypothese m.b.t. de eigenaar van de woningen* 135 planners blight prijsstarheid; dalende rendementen technisch- funktionele veroudering andere dan woonbestem mingen sociale veroudering: doorstroming De reaktie van de eigenaar als faktor bij de verklaring van het verval van wo ningen wordt door Kruijt o.i. enigszins onderschat, getuige het feit dat hij de op de eigenaar betrekking hebbende faktoren rekent onder de "incidentele fak- toren" [1],

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1975 | | pagina 136