rekening houdend met de gemeten relatieve snelheden, de gemid delde snelheid van alle punten, berekend volgens een in het voor schrift vervatte definitie van middeling, minimaal wordt. Van dit stelsel zou men, met alle waardering voor de willekeur van zo'n keuze, kunnen stellen dat dit aan de aarde !,vast?' verbon den is. Het zou dan voor de hand liggen, en ook consequent zijn, dit aardvaste stelsel ook te gebruiken voor de beschrijving van de richting van de rotatieas van de aarde, kortweg: voor de poolbe- weging. Maar die beschrijving zou dan mede afhangen van de ge kozen conventionele coördinaten en van het snelheidsvoorschrift. Natuurlijk is het referentiestelsel uit deze redenering elimineer- baar en elk referentiestelsel is in beginsel een willekeurige keuze. Belangrijk is hier nu echter de vraag of de keuze gebaseerd op aardschollenbewegingen de meest geschikte is voor de poolbewe- ging, zulks met het oog op de geofysische interpretatie die daar aan wordt verbonden. De opvattingen van geodeten en geofysici schijnen hier uiteen te lopen: bij geodeten bestaat een neiging om referentiestelsels te elimineren en aldus het probleem van de aardvastheid te omzeilen; geofysici houden nog vast aan hun wens een referentiestelsel zo vast mogelijk aan de aarde te verbinden. Misschien ligt juist hier een basis voor een wetenschappelijk vruchtbare samenwerking. Samen met de aswenteling beschrijft de poolbeweging de aardrota tie, in zijn details nog steeds een van de moeilijk verklaarbare verschijnselen betreffende de aarde. Illustratief zijn in dit opzicht recente onderzoekingen door Lambeck en Cazenave (1973 en 1974). Het bijna klassieke werk over de aardrotatie is dat van Munk en MacDonald (1960). De aardrotatie, meer in het bijzonder de aswen teling, speelt een traditionele en bijna fundamentele rol in de geo desie, te weten in de geodetische astronomie en bij de daarop me de gebaseerde definitie van aardse referentiestelsels. Daar komt nu dan bij dat de poolbeweging tegenwoordig kinematisch tot uiting komt in nauwkeurig bepaalde banen van kunstmanen, omdat de aarde blijkbaar draait om een as die niet loodrecht staat op het equatorvlak van de aarde, ten opzichte waarvan de oriëntering van het satellietbaanvlak wordt berekend. Om hier meer van te weten raadplege men Melchior en Yumi (1972). Zoals al eerder werd opgemerkt zouden de laser-afstandmetingen naar de maan zich in de toekomst meer gaan richten op de bestu dering van de aardrotatie. Hiervoor zullen zeker ook VLBI-metin gen naar natuurlijke radiobronnen en zenders in kunstmanen kun nen worden gebruikt. Het is de moeite waard hier op te merken dat draaiingen, die toch in de eerste plaats zouden moeten worden 180

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1975 | | pagina 181