over de bestuurlijk-planologische aspecten van de stadsvernieuwing*
als tegenstelling tot de toelatingsplanologie van het huidige bestem
mingsplan. In wezen is het geen tegenstelling, maar een accent- en
faseverschil, omdat ook het bestemmingsplan duidelijk inrichtings-
en beheerselementen in zich draagt. Deze elementen werden echter
tot voor kort onvoldoende onderscheiden en evenmin realiseerde
men zich dat inrichting en beheer van onroerend goed, zeker voor
zover op rijks- en provinciaal niveau plaats vindende, zich voor een
goed deel buiten dit plan om, vaak op basis van een eigen planning
voltrekken. Dit betreft dan het gebrek aan coördinatie in de wetge
ving, met als gevolg daarvan weer een gebrek aan eenheid van over
heidsbeleid en rechtsbescherming, maar dat is niet het enige.
Een tweede ontwikkelingslijn, ten nauwste met de eerste verband
houdende, betreft namelijk die in de richting van de zgnproces-
planning. Aanvankelijk werd die term vaak gebruikt in tegenstelling
tot projectplanningmaar het is de vraag of dat juist is, omdat bij
voorbeeld ook de ruilverkaveling als typische vorm van projectplan
ning een heel stuk procesplanning in zich draagt. De behoefte aan
laatstgenoemde vorm van planning is namelijk juist ontstaan uit het
besef dat men de uitvoering niet volledig kan plannen op het tijdstip
dat men de doeleinden - dus de bestemmingen - tracht vast te stel
len. De relatie tussen de bestemming enerzijds en inrichting en be
heer anderzijds is namelijk een dynamische, d.w.z. dat zij elkaar
wederzijds beïnvloeden in een voortdurend proces van koppeling en
terugkoppeling. M.a.w. men is bezig af te stappen van de gedachte
dat men bij machte zou zijn meteen een eindtoestand te plannen,
eenvoudig omdat inrichting en beheer in nauw samenspel met de be
volking en in afhankelijkheid van de maatschappelijke ontwikkeling
en de praktische mogelijkheden moeten plaatsvinden. Dit verklaart
het échec van het gedetailleerde bestemmingsplan met zijn talloze
antecipaties ex art. 19 Wet Ruimtelijke Ordening, waarbij tiendui
zenden afwijkingen per jaar worden toegestaan, zogenaamd vooruit
lopende op een herziening van het plan, die echter in vele gevallen
achterwege blijft, eenvoudig omdat het geen zin heeft met het zout
van een herziening te komen als het ei van de uitvoering al op is.
In plaats daarvan gaat men nu werken met globale bestemmings
plannen, waarin alleen de hoofdstructuur en bepaalde uitwerkings-
regels worden vastgesteld en waarop dan nog een uitwerkingsplan
als een soort inrichtings- of beheersplan volgt**.
Advies over de bestuurlijk-planologische aspecten van de stadsvernieuwing,
Tweede Kamer, zitting 1971-1972, 11446.
Zie over deze ontwikkeling o.a. P. van der Ree, Oneigenlijk gebruik van het
bestemmingsplan, Bouwrecht april 1975 en mr. ing. J. P. Bos, Het bestem
mingsplan kan ook procesmatig zijn, Stedebouw en Volkshuisvesting mei 1975.
De laatste tracht op basis van het begrippenkader uit mijn preadvies een brug
te slaan tussen recht en planologie.