der Weg-en Waterbouwkunde, er in die begintijd voor? Wel, om het personeel te tellen had men niet veel meer nodig dan de vin gers van twee handen en een paar tenen. Er waren twee gewone hoogleraren, Prof. Tienstra die tevens beheerder was en Prof. R. Roelofs, de opvolger van Prof. Schermerhorn. Beiden waren belast met het onderwijs in het landmeten, waterpassen en de geodesie. Prof. Dr. Ir. F. A. Vening Meinesz was buitengewoon hoogleraar in de fysische geodesie. Het recht werd gedoceerd door een buitengewoon lector, mr. J. H. Jonas, hypotheekbewaar der te Rotterdam. Voorts was er nog een buitengewoon lector voor de aardrijkskunde, de heer J. W. Gonggrijp. Deze aard rijkskunde hield onder andere bodemkunde en landhuishoudkunde in. Er waren twee lectoren voor het landmeten, waterpassen en de geodesie, de heren N. D. Haasbroek en ir. W. Baarda. De laat ste volgde in 1951 de helaas vroeg gestorven professor Tienstra op. Het onderwijs in de ruilverkavelingstechniek was opgedragen aan de heer C. Krombeen. De staf bestond uit slechts twee we tenschappelijke ambtenaren ir. J. H.Vermeulen en ir. C. Koeman (de latere hoogleraar in de kartografie te Utrecht). Er was slechts één technisch ambtenaar, de heer M. C. Breemans en één secretaresse, Mej. Blokland. Voorts was er een drietal perso neelleden voor de instrumentmakerij, o.a. de heer Hanzen, een timmerman, een paar bedienden, de concierge, de heer Moen en een stoker/chauffeur. Toch bewoog het aantal studenten zich al dicht in de buurt van de honderd en er werd uitgebreid service- onderwijs gegeven aan civiel-studenten, en aan bouwkunde- en mijnbouwstudenten. Is het een wonder dat Prof. Schermerhorn, toen ik hem jaren later ontmoette en hem een beetje trots ver telde, dat de afdeling inmiddels ruim 70 personeelsleden telde, hij oprecht verbaasd aan mij vroeg: "maar wat doen jullie dan de gehele dag?TT. Maar het leven was in die beginperiode wel veel eenvoudiger; er waren nog geen computers, er waren nog geen elektronische afstandsmeters, niets van dat alles. Er was slechts het aloude vak, aangevuld met enige moderne technieken zoals de fotogrammetrie, die aan de studenten geleerd moesten worden, maar wel op een hoog niveau met een wetenschappelijke achtergrond. De docenten uit die begintijd stonden niet alleen voor de taak de ingenieursstudie op te bouwen, dat wil zeggen inhoud en pro gramma van deze opleiding vast te stellen, maar zij moesten ook de afdeling, Thet laboratorium1 zoals men toen zei, uitbrei den en reorganiseren om te komen tot een instituut, dat bij een ingenieursopleiding paste. Omdat er nauwelijks administratieve ondersteuning was kostten deze werkzaamheden hun zeeën van (vrije) tijd. En wat de onderwijskant van de zaak betrof, om te beginnen 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 18