De vraag rijst telkens weer wat er voor de toekomst van werkelijke waarde is. Daarom is het van belang dat nieuwe belangrijke methoden en gedachtengangen worden aangedragen en besproken opdat hierop tijdig en adequaat kan worden gereageerd ten aanzien van studieprogramma en onderzoekaktiviteitenM. TTDe commissie heeft middels dit boek getracht een steentje bij te dragen aan de onderkenning van de be hoefte aan de geodetisch ingenieurTT. De jaartallen voor deze citaten kunnen rustig verwisseld worden zonder de loop van de geschiedenis te veranderen. Nee. toch niet helemaal. De lezer zal het lustrumboek 1955-1960 bij de opsomming gemist hebben. Dit boek springt er qua uiterlijk en inhoud uit: geen vragen over beroepsbeeld of inhoud van de op leiding. Geen verhalen over het (mogelijke) werkterrein van de geodetisch ingenieurs. Nee, het thema werd gevormd door het instrumentarium dat de geodeet bij zijn beroepsuitoefening ge bruikt. Ook in de inleiding vind je niets van de problematiek te rug of het moet zijn op de plaats waar de voorzitter van de afde ling zich afvraagt waarom de geodeten bij het vijfentwintig jarig bestaan van de opleiding van civiel-landmeter aan de T.H. de kans voorbij hebben laten gaan "een extra nummer van het Tijd schrift voor Kadaster en Landmeetkunde met artikelen omtrent allerlei problemen aangaande de opleiding te doen verschijnen. Kennelijk toch een beetje achterdocht over het zelfvertrouwen dat dit lustrumboek uitstraalde. De vraag dringt zich op wat er toen aan de hand was. Misschien is er gelegenheid hier nog op terug te komen. Waar ik met dit historisch onderzoekje naar toe wil is de kon- statering dat "de geodeet" - gedefinieerd als iemand die aan on ze afdeling is afgestudeerd - met zijn beroepsbeeld nooit in rus tig vaarwater geweest is. Wat de oorzaken hiervan zouden kun nen zijn laat ik voor het ogenblik in het midden. De vraag is of we verder nog iets met die konstatering willen doen. We schrij ven de volgende vijf lustrumboe ken ook vol met vragen over het beroepsbeeld van de geodeet en sturen de opleiding bij nu eens in de ene richting dan weer in de andere. Of we kiezen een (technische) specialisatie en richten daar konsekwent onze op leiding op. Of we maken van het feit dat de geodeet geen beroeps beeld en/of identiteit heeft zTn sterke punt en gebruiken dit om de opleiding vorm te geven. Voor de eerste optie zal niemand kiezen, maar het is desalniettemin de meest waarschijnlijke. De tweede optie komt overeen met de situatie waaruit de geodetische opleiding ontstaan is. De derde optie is meer dan alleen maar van de nood een deugd maken. Het betekent dat het beroepsbeeld 205

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 206