De volgende vraag waar ik aandacht aan wil schenken is al ge
steld. Wat groeit er precies? Ondanks de regelmaat welke in fi
guur 3 gekonstateerd is, kunnen we er niet onderuit dat de "geo
detische beweging" uit duidelijk onderscheiden delen bestaat en
derhalve het resultaat kan zijn van meerdere verschijnselen die
niets met elkaar te maken hebben en die inmiddels weer aan hun
einde zijn. Een komplikatie wordt gevormd door het feit dat we
wel over de afstudeerdata beschikken, maar niet over de data
van in dienst treden. Met dit feit moet bij de eerder genoemde
extrapolatie rekening gehouden worden. Dit maakt het erg ris
kant de verschijnselen in de tijd te plaatsen; b.v. alle drie de
exponentiële funkties kunnen het resultaat zijn van iets dat zich
de laatste periode aan het afspelen is. Sommige funkties vergen
rijpere personen dan andere. Ten slotte is er ook de mogelijk
heid dat figuur 3 alleen maar gecorreleerd is met de totale pro-
duktie aan geodeten over de jaren, in welk geval er niets speci
fieks over de lagere overheden te vermelden valt. Na deze rela
tiverende opmerkingen wil ik echter proberen figuur 3 nader te
analyseren door de steekproef naar kenmerken uit te splitsen en
vervolgens de deelgroepen te onderzoeken. De meest voor de
hand liggende scheiding is die tussen provincie en gemeenten.
Is deze terug te vinden in figuur 3?
Van de 28 individuen werken er 6 op provinciaal niveau. Deze 6
zijn uit de steekproef verwijderd en de overige 22 zijn weer cu
mulatief uitgezet naar afstudeerdatum. Het resultaat is weerge
geven in figuur 4.
De drie afzonderlijke exponentiële funkties zijn nog wel te onder
kennen maar veel minder geprononceerd, waardoor de omhullen
de veel duidelijker naar voren komt als één funktie. De voor
zichtige konklusie moet zijn dat de provincies en gemeenten elk
een apart beeld vertonen ten aanzien van de ontwikkeling van een
geodetisch beroepsbeeld, waarbij de gemeenten de toon aangeven.
We blijven daarom nog even bij de gemeenten. Bekijken we de
kenmerken die de individuen in de steekproef toegekend hebben
gekregen op basis van hun bezigheden (figuur 1) dan zijn er twee
klassen waarbij de geodetische opleiding niets specifieks heeft
bijgedragen, nl. klasse "A" en "D". Beide klassen komen binnen
de gemeentelijke populatie voor.
Omdat we op zoek zijn naar een "geodetische beweging" en nog
niet bereid zijn deze hetzij als informatica, hetzij als diversen
te karakteriseren, heb ik deze twee klassen uit de steekproef
verwijderd om te kijken wat dit voor beeld zou opleveren. Het
resultaat is te zien in figuur 5: de meest ideale groeikromme die
in de leerboeken te vinden is, kompleet met een verzadigings
verschijnsel aan het eind.
213