Verzadigingsverschijnsel? Hoe zit dat dan met die mooie voor spelling van gemiddeld twee geodeten per jaar voor de komende 10 jaar? Wel goed, denk ik. Op dit punt moet rekening gehouden worden met het feit dat voor een deel van de personen in de steekproef de lagere overheden niet de eerste werkgever waren. De laatste generatie afgestudeerden is in militaire dienst, doet wetenschappelijk onderzoek of zwerft in het buitenland. Wordt voor een volgend lustrumboek een soortgelijke grafiek ge maakt dan is de kans heel groot dat de stijgende lijn doorloopt over de jaren 1976-1980, althans wat betreft de gemeenten. Wil men rekening houden met het feit dat de groeicoëfficiënt van de gemeentelijke kromme groter is dan de lagere-overheden-krom me, dan kan een grotere groei dan twee per jaar beargumenteerd worden, vooral als er nog andere argumenten bijkomen, zoals we in een volgende paragraaf hopen aan te tonen. Aan de andere kant kunnen er veranderingen optreden in het krachtenpatroon dat aan deze krommen ten grondslag ligt waar door er toch een verzadiging kan optreden. Er ligt nog het feit dat we de gemeentekromme hebben verkregen door twee gesuperponeerde groeikrommen van de provincie te elimineren. Deze groeikrommetjes (maar 6 individuen) konden zich alleen maar door dit verzadigingsverschijnsel manifesteren tenzij er een reden is om aan te nemen dat een geodeet pas na 15 tot 25 dienstjaren naar een provincie kan. Wat is namelijk het geval. De eerste geëlimineerde groeikromme werd veroorzaakt door een plukje van drie klassieke geodeten uit de jaren 1955-1957, de tweede groeikromme door eveneens drie geodeten, twee maal TTGTT en één TTDM uit de jaren 1963-1964. Zelfs bij een zo kleine steekproef geeft dit te denken. Waarom geen klassieke geodeet meer bij de provincies van na 1958? Is zijn taak overgenomen door andere T.H.-ingenieurs of door H.T.S.- ingenieurs in de landmeetkunde? Of is het geodetische werk bij de provincies verdwenen? De twee individuen uit klasse "G" 1964 zijn (voorlopig?) ook eenzaam gebleven. Hoewel hun bezigheden nogal uiteenlopen nemen ze binnen de beeldvorming van de geodeet nieu we stijl een belangrijke plaats in. Maar als indicatie voor een zich ontwikkelende beroepsstructuur? Voorlopig komt deze het duidelijkst bij de gemeenten tot uiting. Figuur 6 geeft een soortgelijk overzicht als figuur 1, maar heeft slechts betrekking op dat deel van de steekproef dat in gemeente lijke dienst is. Hieruit blijkt dat de kenmerken, tTKTT, TTGtT en TTAtT ongeveer gelijk verdeeld zijn over de individuen van het betref fende deel van de steekproef. Vermeld kan nog worden dat de kenmerken "K" en nATT min of meer regelmatig in de tijd ver- 214

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 215