deeld zijn, terwijl kenmerk nGTT een zwaartepunt vertoont tussen
1970 en 1975.
K
D
totaal per kenmerk
K
12
figuur 6
10
D
De laatste vraag betreft een eventuele correlatie tussen het aan
tal afgestudeerden per jaar dat bij de lagere overheden in dienst
is getreden en het totaal aantal afgestudeerden per jaar. Bekij
ken we het staafdiagram van figuur 2 waarin de populatie van de
hele steekproef is gerangschikt naar afstudeerdatum en waarop
het lagere overheidsdeel gearceerd is weergegeven, dan is dui
delijk dat de pieken in beide diagrammen de neiging hebben om
samen te vallen, met wellicht een iets achter lopen van het ge
arceerde gedeelte.
Drie conclusies zijn mogelijk. Of er was een vraag bij de lagere
overheden naar afgestudeerden waarin door een tekort aan af
studeerders pas bij hoge produktie voorzien wordt, of de vraag
is precies geweest wat hij schijnt te zijn en wordt volledig ver
vuld, of er was een (te) groot aanbod van afstudeerders die in
alle sectoren druk uitoefenen om aan de slag te komen. Om een
uitspraak te kunnen doen welke van deze hypothesen het meest
waarschijnlijk is, is een grondiger analyse nodig, waarbij ook
de kenmerken TTDM en TTAn een rol moeten spelen. ZoTn analyse
ligt buiten het bestek van dit artikel. Gegeven het grote aantal
afgestudeerden dat buiten de geodesie terecht is gekomen en het
bovengesignaleerde achterlopen is de eerste hypothese het minst
waarschijnlijk.
Bekijken we nog even de gemeenten en vergelijken we figuur 5
met een soortgelijke grafiek voor de hele populatie (de vervaar
diging hiervan wordt aan de lezer overgelaten) dan zien we dat
het aantal geodeten bij de gemeenten tussen 1970 en 1975 een
toenemende groei vertoont, terwijl in dezelfde jaren het aantal
afgestudeerden een afnemende groei vertoonde. Op basis daar
van handhaaf ik de conclusie dat de geodeet op gemeentelijk ni
veau in de lift zit.
215