maar deze ontwikkeling verloopt traag en zou eventueel ten kos
te kunnen gaan van geodetische loopbanen bij partikuliere bu
reaus. Een tweede aspect, dat bij mijn opvatting een rol speelt,
is het feit dat de typische klassieke geodetische kennis steeds
meer in ingeblikte vorm beschikbaar komt: hetzij in pientere
meetinstrumenten, hetzij in computerprogrammatuur. Boven
dien worden er in de praktijk steeds vaker geluiden gehoord dat
de Delftse opleiding op het gebied dat ook wel als lagere geode
sie aangeduid wordt z7n konkurrentiepositie ten aanzien van an
dere opleidingen aan het verliezen zou zijn.
Bovengenoemde drie aspecten blijven niet zonder gevolgen voor
een eventuele geodetische carrière binnen een gemeentelijke or
ganisatie. Wil zoTn carrière mogelijk zijn dan moet er op de
eerste plaats een logisch startpunt zijn voor een pas afgestu
deerde, waarbij dit "logisch" mede bepaald wordt door de be
staande beroepsstructuur. Dit startpunt hoeft niet noodzakelij
kerwijs binnen een gemeentelijke organisatie te liggen, mits er
ergens een logische overstap is. Zowel het ontstaan van de
H.T.S.-ingenieur als de accentverschuiving welke binnen de
Delftse opleiding heeft plaatsgevonden, hebben, naar we redelij
kerwijs mogen aannemen, een negatieve invloed gehad op het
aantal start- en overstappunten van een gemeentelijke loopbaan
voor een Delftse afgestudeerde, die klassiek bezig wil zijn.
Voor diegenen die een klassieke loopbaan binnen een gemeente
lijke organisatie beginnen, doet zich, afgezien van de eerder
genoemde grotere gemeenten, het probleem voor hoe deze loop
baan tot redelijke hoogte te kontinueren. Elke stap hoger in het
organisatieschema doet het taakveld toenemen met onderwerpen
en bezigheden die steeds verder van de klassieke geodesie af
liggen. Welke deze onderwerpen precies zijn is afhankelijk van
de gemeentelijke organisatie. Deze organisatie kan niet alleen
van gemeente tot gemeente verschillen, maar is de laatste jaren
onder invloed van de eerder aangestipte ruimtelijke ontwikkelin
gen aan verandering onderhevig, met name in de hoek waar de
meeste geodeten aangetroffen worden. Voordat we hierop verder
gaan, wil ik bovenstaande beschouwingen afsluiten met de con
clusie dat het niet te verwachten is dat het aantal afgestudeerden
bij gemeenten en provincies, wier bezigheden in klasse "KtT val
len, zal toenemen. Wanneer ik dan toch een groei van het aantal
afgestudeerden bij de lagere overheden voorspeld heb, moet de
ze gerealiseerd worden in de andere klassen en wel via de ken
merken die daarin voorkomen. Zoals eerder uiteengezet vinden
deze kenmerken hun oorsprong in een nieuwe technologie (A) en
in de opvattingen, welke op de afdeling der Geodesie leven ten
aanzien van de mogelijke taakvelden voor geodeten (G). (Zie voor
217