volgende getallen van een meetserie). Bij deze methode worden echter ook vrij veel kortperiodieke fluktuaties doorgelaten. Er bestaat een groot aantal van zulke filtermethoden zoals colloca tie, TTsplineTT-fukties, voortschrijdend (al of niet gewogen) ge middelde, spektrale filtering (Fourier), polynomen en Kalman filter. Meestal wordt bij deze methoden het minimum van de som van de kwadraten van de afwijkingen als kriterium genomen voor optimale aanpassing. Een aantal van de genoemde metho den kunnen in elkaar worden omgerekend, maar ze kunnen af hankelijk van de toepassing grote vóór- of nadelen hebben wat betreft de economie van het rekenen. Deze filtermethoden kunnen opgevat worden als veralgemeningen van de bekende landmeetkundige vereffeningsmethoden. Soms zijn zij soepeler in de aanpassing maar daarmee ook minder ob- jektief in die zin, dat verschillende filteraars (mensen die filte ren) verschillende uitkomsten kunnen krijgen, die even goed of even slecht beargumenteerd kunnen worden. De geodeet, die dikwijls in een arbiterfunktie optreedt, moet daarom wel voor zichtig zijn met deze methoden, wat zeker niet betekent dat hij ze altijd moet vermijden. Het zal voor bepaalde toepassingen gewenst zijn om tot, eventueel internationale, overeenstemming te komen over het voor bepaalde toepassingen te gebruiken filter, maar daarvoor zullen nog wel uitvoerige studies van de ver schillende mogelijkheden nodig zijn. Verschillende filter methoden kunnen gebruikt worden als men de filtering wil aanpassen aan de tot aan een zeker tijdstip (heden) verkregen resultaten: naarmate meer bekend is kan men meer ruis (ongewenste gegevens) uitschakelen. Misschien wel het belangrijkste aspekt van het filteren en veref fenen is het toetsen: de statistische kontrole of de gebruikte mo dellen passend zijn en of de juiste grootheden gemeten zijn (geen grove fouten). Een meetopzet moet zo gemaakt worden dat zulke fouten met zo groot mogelijke kans ontdekt worden. Dit is de eis van betrouwbaarheid, die dikwijls belangrijker is dan de eis van precisie. Deze gedachtengang is in de landmeetkunde nog niet algemeen doorgedrongen. Er is nog veel ontwikkeling nodig vooral voor die gevallen waar zeer veel metingen verricht wor den, zoals bij satellieten en bij bewegende voertuigen, waar het toetsen (nog) grote moeilijkheden geeft. 3. Konsekw enties voor de opleiding De bovengenoemde ontwikkelingen in het vakgebied van de wis- en natuurkundige landmeetkunde moeten hun afspiegeling vinden in het studieprogramma. Het is echter niet mogelijk om de stu die in deze richting duidelijk te verzwaren omdat we nog altijd de geodetische student een brede opleiding willen geven zodat hij 38

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 39