niet alleen de behandeling van bezwaarschriften in het kader
van ruilverkavelingen en onteigeningen, want dan staat hij in
wezen nog aan de kant van de overheid. Nee, ook bij het be
roep, met name het Kroonberoep tegen bestemmingsplannen,
is de geodeet bezig zijn sporen te verdienen en wel in het ka
der van het Bureau van de Adviseur van de Raad van State.
Daar wordt het bestemmingsplan op zijn beleids- en recht
matigheidsaspecten getoetst, zelfs ambtshalve, wanneer een
maal een dergelijk beroep is ingesteld. Momenteel zijn een
drietal geodeten bij dit bureau werkzaam, terwijl er meer
kunnen worden geplaatst. Zelfs de functie van plaatsvervan
gend hoofd kwam hiervoor beschikbaar, maar jammergenoeg
diende zich geen geodeet aan, zoals trouwens in de meeste ge
vallen als zulke kansen voor het opscheppen liggen.
Deze geschiktheid voor de rechtsbeschermingskant van het vak
versterkt trouwens mijn overtuiging, dat hij ook aan de ont-
werpkant van het bestemmingsplan even goed als bij de uitvoe
ring een rol van betekenis moet kunnen spelen. Ik zie hem ver
der als rechtbankdeskundige, met name bij onteigeningen, vol
ledig zitten, uiteraard na het volgen van een zekere speciali
satie. Zou er ooit een ruilverkavelingskamer met deskundigen
bij de rechtbank komen, zoals veelvuldig is bepleit, dan ware
hij daarvoor ook de aangewezen man.
5. Slotbeschouwing
Eigenlijk hoef ik na de laatste woorden van de vorige paragraaf
nie-t meer een peroratie te houden. Van der Schans heeft mij in
het tweede nummer van Geodesia/NGT al verweten dat ik bij
mijn vurige pleidooien voor de geodetisch ingenieur soms be
weer, dat alleen deze (of een jurist) iets kan of behoort te doen.
Ik hoop niet dat bij de uitvoerige marktverkenning aan de hand
van het juridische begrippensysteem opnieuw die indruk is ge
wekt. Daarom wil ik nu in alle duidelijkheid stellen, dat het hoog
tijd wordt dat geodeten dit toch wel aanzienlijke gat in de markt
van onvoerend goed deskundigen gaan vullen, omdat anders on
getwijfeld anderen zullen proberen dit te doen. Met name voeren
stedebouwkundigen en civiele planologen soms een pretentie, als
of zij alles kunnen. En mijn neiging om geodeten te overschatten
vloeit voort ten eerste uit hun eigen onderschatting, waarvan ik
nu zoTn twintig jaar getuige ben geweest, en ten tweede uit de
prestaties die ik niettemin van hen gezien heb op allerhande on
roerend goed gebied. Zo lees ik bijna wekelijks in Ons Platteland,
blad van de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond,
voorlichtende artikelen van de hand van ir. H. van Tt Land, als uit
vloeisel van een journalistieke gave die hem zeker niet in Delft
63