schouwd. Het is goed hierbij steeds te bedenken dat je in de startperiode na de opleiding eigenlijk steeds geheel in het bestaande en ge leerde vakpatroon opereert. Curieus was dit met betrekking tot snelliuspunten. Schermerhorn leerde ons als meest effectieve methode voor het uitzetten van assen van wegen op elke noodza kelijk geachte plaats een snelliuspunt te "draaien" en hiervanuit een deel van de in coördinaten berekende as uit te zetten. In we zen dacht Tienstra hier niet anders over, want veelhoeken tus sen snelliuspunten werden zelden geacht langer dan enkele kilo meters te zijn. Dit "zaaien" van snelliuspunten in de praktijk vereiste weer een veelheid van gegeven richtpunten, waardoor ook het RD-net op de krentenmik van De Groot leek (dit beeld gebruikte de kadastermeter D. de Groot om zijn afkeer te uiten over de slordige verdeling en het te grote aantal van "vaste" punten bij praktische diensten, toen nog voornamelijk het kadas ter). Aansluiting van latere metingen aan snelliuspunten gaf maar al te vaak rare coördinaatverschillen te zien. We hebben hiervan vele oorzaken kunnen opsporen, maar ook kunnen con stateren dat bepaling van groepen snelliuspunten met voor- en achterwaartse insnijdingen redelijke resultaten gaf in vergelij king met bepaling via een driehoeknet, zoals in de Noordoost- polder. Niettemin duurde het nog geruime tijd voor de praktijk van "een snelliuspuntje draaien" werd losgelaten. Teveel toch hing dit samen met de oorspronkelijke idee omtrent de doelstel ling van het RD-net. Een teken was ook het grote aantal publi caties hieraan gewijd, ,zelf heb ik ook uitkomsten van ons prak tijkonderzoek op dit gebied gepubliceerd kort na de Tweede We reldoorlog. Pas de HTW-1956 stelde zich sceptischer op en de puntsbepalingstheorie met complexe getallen drong de snellius punten terug tot de hun toekomende bescheiden plaats. De sane ring van het puntenbestand van de RD was hiermee onverbreke lijk verbonden. In diezelfde praktijktij.d werd ook de veelhoek onder de loupe ge nomen en ontstonden de zgn. vereffeningsmethoden I en II, gepu bliceerd op het eerste congres van de Nederlandse Landmeet kundige Federatie na de oorlog. Methode II was gericht op de in de praktijk gevoelde noodzaak langere en enigermate uitgebogen veelhoeken te kunnen tolereren in het door Tienstra gegeven ka der van de HTW-1938. In feite werd hiermee het latere begrip "lengtefactor" ingevoerd, en gebruik van deze methodiek gaf een regelmatiger beeld van sluitvektoren in veelhoeknetten te zien. Zo groeiden wij van de enkele veelhoek naar de veelhoeknetten, die, via de HTW-1956, tenslotte de grondslag zouden vormen voor de puntsbepalingtheorie met complexe getallen. Langere veelhoeken maken minder snelliuspunten nodig en kun- 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 85