zijn er al: de samenwerking tussen TTKootwijkTT en het Laborato rium voor geodetische rekentechniek in het NASA-project betref fende toepassingen van lasermetingen op de Lageos-satelliet voor detectie van deformaties van de aardkorst. Hoewel de deelname aan dit project beperkt lijkt tot aspecten van precisie en betrouw baarheid, dwingt de noodzaak tot definiëring van grootheden als mede de medewerking van een werkgroep van de afdeling lucht vaart- en ruimtevaarttechniek op het gebied van baanberekening tot verdergaande beschouwingen over achter grondproblemen, zo als de definitie van coördinaatstelsels. Dit maakt dat de fysische geodesie evenmin gemist kan worden. Zo kunnen we dit project zien als een vingeroefening voor omvangrijker onderzoeken, die nodig zijn als ook de Nederlandse maatschappij vragen gaat stel len over de implicaties van geofysische processen. Met geofysica moet in één adem genoemd worden de oceanografie, processen zijn dan: bodemdaling, -rijzing en -verschuiving, aardbevingen, zeespiegelrijzing en -daling. De Rijkscommissie voor Geodesie zal zeker hiervoor het voorbereidend werk willen verrichten, in feite zijn de discussies al gaande. Al deze en andere problemen maken dat straks grote delen van de mathematische en fysische geodesie verschuiven van "vrij" naar praktijkonderzoek. Een fraai voorbeeld hiervan is de opti malisering van meet- en rekensystemen, ontwikkeld als voor namelijk vrij onderzoekproject in het Laboratorium voor geode tische rekentechniek van de Delftse hogeschool, rijp, om ver mengd met kosteninzicht van de landelijke diensten, omgezet te worden in praktijkonderzoek en praktijk. De interactie met ad ministratieve en planologische problemen in de geodesie is daar bij zonder meer duidelijk. Eerder is al gesproken over het nut van onderwijsgeven voor on derzoek. Maar is er eigenlijk een verschil aan te geven? Uit praktijk volgt onderzoek, resultaten ervan moeten weer onder wezen worden aan de praktijk. Hoe kan men ooit uit deze cirkel raken, ook als men komende praktijkbeoefenaren wegwijs moet maken? De landmeter van vroeger gaf zijn kennis door aan een nieuwe lichting. Iets efficiënter gebéurde dit later eerst in de landme terscursus te Wageningen en daarna in de geodetische onderaf deling en afdeling van de Delftse hogeschool. Afsplitsing vond plaats voor de technici op verschillend niveau, maar een ieder moest leren nadenken op eigen terrein; hoe zou anders toch sa menwerking mogelijk zijn? Tussen de onderwijzers op verschillend niveau en de onderzoe kers evenals praktijkbeoefenaren zie ik daarom ook slechts een gradueel verschil. Hierbij komt nog dat een oude traditie is dat meegewerkt wordt aan opleidingscursussen in vrije tijd of als 89

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1980 | | pagina 90