rivieren, zou zonder dit Hanzeverbond, zo'n snelle ontwikkeling niet hebben
kunnen doormaken.
De industriële revolutie heeft in dit alles veel veranderd. De industrie met daar
omheen de nieuwe woonwijken (nu: oude gemengde wijken!) brachten een nieuw
stadsbeeld mee. De nadelen: slechte woonomstandigheden, overbevolkte wijken,
armoede en vaak kwalitatief zeer slechte bouw. Na 1901, de Woningwet, lang
zamerhand de rijping van een nieuw stedebouwkundig concept. Na 1945, in de
wederopbouw, accentuering van een scherp onderscheid tussen enerzijds de be
drijfsterreinen (industrieparken) en anderzijds de woonwijken. In de stad zelf,
was de gedachte, hoorde geen produktie thuis.
Wel distributie (detailhandel) en ook diensten ten behoeve van de bewoners,
eventueel ook kantoren, maar geen echte produktie, die hoorde elders.
Welnu: de werkelijke situatie is anders.
F. Schreiner beschrijft hoe ambacht en kleine nijverheid juist in de stadscentra
en oude wijken een essentiële functie is blijven vervullen. 1Uit statistisch mate
riaal blijkt dat meer dan 50% en wellicht zelfs ruim 70% van de werkgelegenheid
in bewoonde stadswijken wordt gevonden. 2)
En hier vinden we weer een van die merkwaardige tegenstellingen: in een tijd van
zeer snelle veranderingen, waarin het economisch bestel en onze gehele produk-
tiestructuur aan wijzigingen onderhevig is als nooit tevoren, in diezelfde tijd blijkt
dat belangrijke delen van de stad de oude economische functie kunnen behouden.
"De oude wijken vormen een normaal produktiemilieu voor ambacht en nijver
heid" is een van de conclusies van F. Schreiner. Zo was het al in de 13e eeuw!
Maar er verandert toch wel veel. Steden, stadswijken, het bedrijfsleven daarin
zijn in voortdurende beweging. En vaak lijkt deze beweging bergafwaarts te gaan.
Volgens een studie van de Dienst Economische Zaken in Rotterdam zou in het
komende decennium 35—45% van de bedrijfshuisvesting in oude wijken overbo-
124
F.A.M. Schreiner, "Ambacht en kleine nijverheid in de oudere stadsdelen van de drie
grote steden in de Randstad", Delft 1985.
2) Uiteraard is hier een definitiekwestie. Het is moeilijk goed statistisch materiaal te krijgen.
Dat meer dan 25% van de werkende bevolking op bedrijfsterreinen werkt, is echter on
waarschijnlijk.