van andere inrichtings- en beheersgebieden, eerst in globale, later in kadastrale
zin. Men behoeft alleen maar aan de aanwijzing van landinrichtings- en stadsver
nieuwingsgebieden te denken, om over relatienotagebieden die hierna ook nog
ter sprake komen maar te zwijgen.
6. Landinrichtingswet
Ingenieur van het kadaster
Is de Wet op de Ruimtelijke Ordening in het algemeen niet meer dan een juridisch
kader voor het geodetische werk, met de pas in het Staatsblad verschenen Land
inrichtingswet staat het wat dat betreft wel even anders. Een groot deel van de
nieuwe wet wordt in beslag genomen door hoofdstuk VII (artt. 139—220), dat
de herverkaveling tot opschrift draagt, waarvan de geodeet als ingenieur van het
kadaster in ambtenlijke zin de voorbereiding en uitvoering in handen heeft. Maar
ook de hoofdstukken V (Ruilverkaveling bij overeenkomst), VI, titel 2 (Begren
zingenplan en regeling eigendom, beheer en onderhoud van de daarin opgenomen
voorzieningen) en VIII (Kosten) zijn speciaal voor hem van belang. Verder heeft
hij nog belangrijke taken in de voorbereidingsperiode, bijv. wat betreft de rege
ling van het stemrecht van eigenaren en pachters en het opzetten van een infor
matie- en toedelingssysteem, mede in relatie tot het landinrichtingsplan. De Mi
nister van VROM wijst in overeenstemming met die van Landbouw en Visserij
dan ook aanstonds bij de instelling van de landinrichtingscommissie een ingenieur
van het kadaster met één of meer plaatsvervangers aan om haar bij te staan (art.
30).
Geodetisch-juridische plannen
De Landinrichtingswet kent niet minder dan vijf specifiek geodetisch-juridische
plannen, namelijk het begrenzingenplan (art. 131 e.v.), het plan van tijdelijk ge
bruik (art. 189 e.v.) en het plan van toedeling (art. 195 e.v.) bij herinrichting,
ruilverkaveling en aanpassingsinrichting, alsmede het ruilplan in geval van ruilver
kaveling bij overeenkomst en het onteigeningsplan bij herinrichting. Het begren
zingenplan stelt de grenzen vast van de gronden die worden toegewezen aan
openbare lichamen voor wegen en waterlopen, natuur en landschap, openlucht
recreatie en andere doeleinden van openbaar nut. Eerder worden deze gronden al
zo nauwkeurig mogelijk op kaarten aangegeven bij het landinrichtingsplan (art.
75).
Het plan van tijdelijk gebruik loopt vooruit zowel op de toedeling als op de toe-
144