ben het dan wel over de zittende pachter, want de schaarste aan landbouwgrond en meer in het bijzonder aan pachtland laat de keuze van de persoon aan de eige naar, gesteld dat deze (nog) tot verpachting wenst over te gaan. Het wettelijke in grijpen in de natuurlijke economische verhouding tussen belegger en gebruiker is even natuurlijk niet zonder gevolgen gebleven. Binnen 15 jaar is het pachtaandeel in landbouwgrond met een kwart afgenomen en is de verhouding eigendom-pacht op 60-40 gekomen. (Inde woningsector waar de belegger een normaal rendement kan verwachten, is de verhouding eigendom-huur 40-60, om even de gedachten te bepalen). Er worden zwarte betalingen aan de officiële pachtprijs toegevoegd en de langlopende agrarische erfpacht die buiten de houdgreep van de Pachtwet ligt (art. 59), wint aan betekenis. De afkalving van het pachtareaal is zeer te betreuren, omdat de pachter uit de bedrijfsinkomsten veel beter de tegenprestatie voor het genot van de produktie- factor grond kan betalen dan de eigenaar uit dezelfde inkomsten de rente en de aflossing aan zijn financier kan voldoen. Het pachtrecht dient zich derhalve aan te passen aan de economische realiteit. Aan de orde komen ontwikkelingen in de Pachtwet, in de Pachtnormenbesluiten en in de rechtspraak. Wetswijzigingen Wetswijzigingen van allerlei aard hebben zich intussen voorgedaan. Sinds 1961 komt de schadeloosstelling bij niet-verlenging (art. 48) of ontbinding (art. 52) wegens overgang van het pachtobject naar een niet-agrarische bestemming ook toe aan de pachter die laatste is in een gebruikersketen (als art. 49, 54) die is aan gevangen voor de wijziging van de bestemming. Sedert 1964 wordt een bestem ming in een bestemmingsplan geacht in het algemeen belang te zijn (art. 40 bij niet-verlenging, art. 51 bij ontbinding), waardoor de rechter niet kan treden in de beoordeling van bestemmingsplannen e.d. Van 1962 dateert een uitbreiding van de bescherming van de pachter tegen de opvolger onder bijzondere titel van de verpachter (art. 43). Door de verlenging tot zes jaar na de opvolging zou de vraag naar verpachte objecten afnemen en dus de kans toenemen dat de pachter eige naar wordt (MvT, blz. 8). Hier wordt dus beoogd dat de pacht-wetgeving leidt tot een uittocht uit de pacht, voornamelijk via het voorkeursrecht, dat in 1962 bij de intrekking van de Wet Vervreemding Landbouwgronden naar de Pachtwet wordt overgeheveld. In 1969 komt een strafbaarstelling van niet-inzending van de overeenkomst (art. 8) aan de grondkamer, met herkansing (art. 11a). 194

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1985 | | pagina 197