ving op grondslag van de vervangingswaarde alsmede naar de rente van het geïn
vesteerde kapitaal en de eigenaarslasten. Deze berekening blijft van toepassing,
ook indien wijziging optreedt in de persoon van de verpachter of van de pachter
(art. 6, lid 4 en 5 Pachtnormenbesluit 1977 e.v.). Deze joint-venture van partijen
heeft ook voor de pachter grote voordelen. Hij financiert door betaling van de
pachtprijs voor het gebouw. De verpachter leent (zonodig) het te investeren be
drag en kan hypotheek geven. Zonder medewerking van de verpachter had de
pachter toch diens toestemming dan wel machtiging van de grondkamer nodig
gehad voor de bouw (art. 30). Met het oog op zijn melioratierecht had hij ontwerp
en kostenopgave aan de verpachter moeten voorleggen (art. 31). Had deze een en
ander afgewezen en de grondkamer het verzet niet ongegrond verklaard, dan had
de bouw doorgang kunnen vinden, doch had de pachter het zonder melioratie
recht moeten stellen. Dan had hij dat recht, hoe onzeker quantitatief ook, niet
eens aan zijn financier tot zekerheid kunnen overdragen (cederen).
De rechtspraak
Bij het aangeven van tendensen in de rechtspraak is voorzichtigheid geboden. We
kunnen het ons bijvoorbeeld niet veroorloven zonder meer te stellen dat niet al
leen de wetgever, maar ook de pacht- en grondkamers op de hand van de pachter
zijn.
Met kan (evenwel) de indruk krijgen dat iets te dikwijls schriftelijke vastlegging
van een pachtovereenkomst (art. 11) plaatsvindt. Soms wordt een dubieuze ver
richting gezien als tegenprestatie voor het gebruik. Een andere keer wordt gedogen
van niet-ontruiming na het einde van een pachtovereenkomst als nieuwe inge-
bruikgeving geduid en ontstaat een nieuwe pachtovereenkomst, terwijl toch bij
voorbeeld bij de erfpacht (NBW) een onbepaalde tijd met opzeggingsmogelijkheid
in zou treden. Zelfs wordt een landarbeiderswoning met een weilandje tot een
hoeve omgetoverd en doet de oprichting van een gebouwtje in de tuin bij een
woonhuis ter uitoefening van een niet-grondgebonden agrarische activiteit een
hoeve ontstaan.
De grondkamers zijn bepaald niet kwistig met goedkeuring van pachtovereenkom
sten voor korter dan de wettelijke duur (art. 12) of van aanstellingen van zetboe-
ren (art. 65), van inscharing en van verkoop van gras of hooi (art. 66).
Wanprestatie gelegen in bouw of aanleg zonder voorafgaande schriftelijke toe
stemming van de verpachter of machtiging door de grondkamer leidt niet tot
ontbinding, indien de pachtkamer weet dat desgevraagd een machtiging zou zijn
verkregen, dan wel de verpachter mondeling heeft toegestemd of zelfs maar ge
doogd. Het aanbrengen van niet-agrarische voorzieningen zonder toestemming
van de verpachter of zonder machtiging door de grondkamer, alsmede onderver-
197