men, met ambachtelijke technieken, in hout, natuursteen en, vooral, baksteen (zie bijv. fig. 2). Vooral in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Delftse School veel gelegenheid tot bouwen. Van de door Delftse Scholen weer opgebouwde ste den Rhenen, Middelburg en Groningen zegt men dat ze er na de wederopbouw ouder uitzagen dan te voren! De diverse stromingen voerden indertijd een fel debat; de oubolligheid van de Delftse School moest het daarbij ontgelden. Met het emeritaat van Granpré Mo lière leek het pleit definitief door de modernen gewonnen. Inmiddels zijn we al weer een hele golf verder in de beweging van groot- naar kleinschalig en weer terug, en bekijken we de standpunten wat genuanceerder. Van der Hoek zijn ge liefde Tuindorp Vreewijk bijvoorbeeld (1916-1919) is een produkt van onder meer Granpré Molière. En de nostalgische architectuur van de jaren '70 past, afgezien van de betonskeletten, beter in de Delftse School dan in de functiona- lytische traditie. Wat men in de schilderkunst de Delftse School noemt is eigenlijk niet zo zeer een school. Het gaat hier om een groep schilders die in de tweede helft van de zeven tiende eeuw in Delft woonden: Jan Vermeer, Pieter de Hoogh, Carel Fabritius, en enkele schilders van kerkinterieurs. Vermeer (1632—1675) was weliswaar in Delft geboren, maar de meeste anderen kwamen pas na hun opleiding naar Delft. Op twee punten bracht de Delftse School iets nieuws in het Nederlandse schilde ren. Ten eerste een "on-Nederlandse" lichtheid van de schilderijen, zowel binnen als buiten (zie bijv. fig. 1). Ten tweede een levendige ruimtelijk weergave, door perspectief, ongebruikelijke gezichtspunten en door stoffering van huizen en ker ken met menselijke figuren. Maar goed, nu dan over de Delftse School in de geodesie. Er wordt nog maar kort van zo'n school gesproken. Van der Hoek meent in het "Baarda-boek" dat bui tenlandse kopstukken de term geïntroduceerd hebben. Op de afdeling viel de uitdrukking waarschijnlijk voor het eerst in de discussie rond de benoeming van een opvolger voor prof. Bruins op het vakgebied Fysische Geodesie, in de jaren '76 en '77 (wat dus prof. Rummel werd). Enige jaren later sprak men in ieder geval regelmatig over de Delftse School, zowel in de discussie rond de leerstoel Baarda (omstreeks 1982) als in de herprogrammeringsdiscussie van '80 en '81. Verderop zal blijken dat terecht van een Delftse School in de geodesie gesproken wordt. Bedoeld wordt de zogenoemde Delftse gedachtengang in de mathema- 254

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1985 | | pagina 257