tember 1982 met emeritaat, en vervulde tot september 1983 nog een leerop dracht aan de afdeling. Daarmee is zijn rol in de geodesie echter niet beëindigd. Baarda is nog steeds actief, onder meer als voorzitter van de Rijkscommissie voor geodesie; hij verschijnt nog regelmatig op de afdeling. Nog na zijn emeritaat levert hij als promotor een aanzienlijke bijdrage aan het selecte clubje van gepromo veerde Nederlandse geodeten. Na het vertrek van Baarda als gewoon hoogleraar werd Alberda de eerst-verantwoordelijke voor de geodesie en daarmee, hoewel dat nooit met zoveel woorden is gezegd, de de facto opvolger van Baarda. Het is niet toevallig dat juist naar aanleiding van het aanstaande vertrek van Baar da het begrip Delftse School een rol in de interne discussie op de afdeling begon te spelen. Op de valreep realiseerde men zich dat er vooral onder Baarda's lang jarige leiding een Delftse traditie in de mathematische geodesie was ontstaan, waar de afdeling in binnen- en buitenland veel krediet aan ontleende. Bij verschil lende gelegenheden is mij door belangrijke geodeten bezorgd gevraagd hoe het nu verder moest in Delft als Baarda niet meer aan de afdeling verbonden zou zijn. Door het gebruik van de term Delftse School signaleerde de afdeling het bestaan van deze "erfenis", om het beheer ervan zeker te kunnen stellen. In onder meer het docentenplan van 1982 werd het grote belang van de leerstoel en van het vakgebied benadrukt. Het lijkt enigszins paradoxaal dat de afdelingsraad en voor al de vakgroep, luid "leve de Delftse School!" jubelend, voor de boven geschetste interim oplossing koos, niet helemaal onlogisch trouwens: in Alberda had men al een, zij het kritische, aanhanger van de Delftse traditie. Daar komt bij dat Baarda zelf (die de uitdrukking Delftse School trouwens nooit in de mond zou nemen) de laatste tijd zo nu en dan meende dat de theorie wel zo ongeveer afgerond was. De directe medewerkers tenslotte, die het met deze laatste opvatting vanzelfspre kend in het geheel niet eens zijn, waren van mening dat ze voorlopig samen met Alberda mans genoeg waren om de boontjes van de Delftse School naar tevreden heid te doppen. Misschien onverstandig, maar algemeen was het gevoel dat de tijd voor een nieuwe hoogleraar nog niet rijp was. Ik beloofde u al, na te zullen gaan of de Delftse School maar een kreet is, of dat er met recht over gesproken wordt. Ik zal de zaak eerst sociologisch en dan in houdelijk bekijken. In ieder geval bestaat er een school in de zin van een groep mensen, die voelen dat ze in een bepaalde traditie werken en een gemeenschap pelijke inspiratie hebben. In geschrifte plaatst men zijn eigen ideeën ook nadruk kelijk in de continuïteit van die traditie. Baarda heeft dit steeds al gedaan, door verwijzing naar Tienstra, maar is nu zelf duidelijk de centrale figuur in zo'n tra ditie. Misschien de laatste jaren niet meer als onbetwiste autoriteit, maar toch 256

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1985 | | pagina 259