afstandmeting, maar dit blijft toch de hoofdlijn.
Hieronder waag ik mij aan een uiteraard subjectieve inventarisatie van geboekte
resultaten. Plaatsgebrek en tijdgebrek maken dat ik me tot slechts enkele deelge
bieden moet beperken. Om maar met het begin te beginnen: de grondslagen
kwestie. Deze is ook na Tienstra's artikels in de belangstelling gebleven. Tienstra's
artikels gaan over de inschakelingsredenering (dit werd later bij Baarda het expe
rimenteel limietproces) en over de vereffening van correlerende grootheden. In
Tienstra's boek ontleent hij zijn voorbeeld over de correlerende waarnemings
grootheden aan de fruitteelt. Gelukkig maar dat de verkregen niveaulijnen ellipso-
iden bleken en niet de in fig. 3 geschetste vorm hadden. Dat zou de theorie heel
wat moeilijker gemaakt hebben. De meeste nu zo bekende elementen van de
Delftse traditie treffen we bij Tienstra reeds aan: de centrale positie van het eers
te standaardvraagstuk (de "natuurwetten", waarvan men aanneemt dat ze "on
the long run" gemiddeld wel voldoende opgaan). De oplossing ervan door middel
van de Tienstra-transformatie: het orthogonaliseren ten opzichte van de sluit -
grootheden. Een en ander in een soort matrix-index rotatie. Maar vooral vindt
men al bij Tienstra de resolute afwijzing van de toen (en nog steeds) heersende
terminologie, met zijn diverse soorten "fouten", zijn "ware waarden" en zijn
"correcties". Deze afwijzing komt voort uit wat ik empirisch scepticisme zou
willen noemen: de werkelijkheid is toch nooit willekeurig goed kenbaar, het heeft
daarom weinig zin om over de werkelijkheid te spreken. Men zal het dus met zijn
waarnemingen moeten doen. Vereffenen is erop gericht eenduidige uitkomsten
te krijgen door inpassen van de waarnemingen in het model, verbetering van de
waarnemingen is niet aan de orde. Tienstra drijft de scepsis zo ver, dat hij de
waarschijnlijkheidsrekening buiten de deur weet te houden. Dat spaart weer een
in- en uitschakeling. Zó orthodox was Baarda later niet meer, dat ging ook niet
meer zo goed toen de toetsing werd ingevoerd. Wel blijven de midwaarden bij
Baarda eigenlijk steeds een soort "vage getallen". Eigenaardig trouwens dat het
belangrijkste aspect van de veréffening, de controle van de waarnemingen, in die
eerste publikaties zo weinig aandacht krijgt. Daar heeft Baarda later nu juist zo
op gehamerd!
Om de eerste publikaties op waarde te schatten moet men zich realiseren dat in
dertijd de mathematische statistiek nog lang niet was ingeburgerd. De lineaire
algebra was in Nederland in de wiskundige studieprogramma's nog niet eens op
genomen. Delft was veel anderen vooruit. In diverse boekbesprekingen uit die
tijd spreekt Baarda de auteurs bestraffend toe: "Het lijkt wel of in Duitsland de
tijd sinds Helmert heeft stilgestaan".
260