een systematiek voor voorwaardevergelijkingen, en zij maken een korte formule ring van voortplantingswet en de schrankingsformules mogelijk. En, last but not least, zij leiden tot de polygoontheorie in het platte vlak met de bijbehorende kringnetten! Hier ziet men een echte ontwikkeling. Voorheen meende Baarda dat Snelliuspunten beter waren dan triangulatie, en dat men van knooppunten van polygonen niet te veel moest verwachten omdat de toenmalige vereffenings techniek daarvoor nog niet voldeed. Het feit dat C een algebra is maakt dat de toegestane transformaties in het vlak, gezien de meetbare grootheden zijn dit gelijkvormigheidstranformaties, met com plexe getallen corresponderen. Men noemt dergelijke transformaties endomorfïs- men. Het succes van de algebraïsche aanpak bracht Baarda er toe ook naar een algebra voor de R3 te zoeken. Waterpassing, hoewel een buitenbeentje, kon prima met de R1 beschreven worden. Het verhaal van de quaternionen is bekend. Het werkt wel, maar lang niet zo mooi als de complexe getallen. Zie bijvoorbeeld de dissertaties van Quee, Molenaar en het werk van Kroon. Een quaternion is weliswaar juist genoeg om een rotatie en een vermenigvuldiging te representeren, maar teveel voor een vector in de R3 Deze royale aanpak, men gebruikt immers vier elementen waar drie zouden volstaan, heeft hierbij wel het voordeel dat men er bepaalde singulariteiten mee kan vermijden. In de literatuur treft men hier voor echter ook andere grootheden dan quaternionen aan. Het alternatief is om uit te gaan van vectoren in R3 en te accepteren dat men voor de gewenste trans formaties niet binnen de R3 terecht kan. Rekentechnisch is de opzet met rotatie- matrices trouwens het goedkoopst, als men het tenminste handig aanpakt. Bakker heeft kans gezien deze aanpak ook in een differentiaalmeetkundige jas te steken, met driebenen en Cartan-matrices. Hiermee wist hij op overtuigende wijze het eerder door Quee met quaternionen opgeloste, ruimtelijk polygoon-probleem te presenteren - in de versie met één stabiele referentierichting. Bakker meent op grond van zijn aanpak dat de R3 zich in feite zelfs mooier gedraagt dan de R2 Dat de quaternionen ook voor moeilijke theoretische beschouwingen niet strikt nodig zijn, laat Teunissen in zijn dissertatie zien. Voor een behoorlijk algemeen geformuleerde overbepaalde gelijkvormigheidstranformatie geeft hij de strenge kleinste kwadraten-oplossing - zonder quaternionen. Baarda heeft lang gezocht naar een hermetische, algebraïsche aanpak voor, liefst, de hele geodesie. Bovenstaande overwegingen zullen ook hem nu, denk ik, wel aan het twijfelen gebracht hebben of bv. voor de R3 zo'n gesloten systeem wel bestaat. De relaties tussen de verschillende niet-gesloten representaties van de ruimte met zijn transformaties liggen daarvoor te duidelijk. Iets mooier dan Bak kers theorie of praktisch gelijkwaardig, de quaterniontheorie met evenwijdige 265

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1985 | | pagina 268