schietloodrichting zit er naar mijn idee gewoon niet in. Dat is ook niet zo erg,
de meetbare grootheden hebben duidelijk hun plaats gevonden, en een eerste
standaardvraagstuk is mogelijk.
Net als bij de stochastische modellen zijn ook bij de functiemodellen nog wat
kanttekeningen te maken. Zelfs de zo aantrekkelijk ogende opbouw van de 2D
puntsbepaling heeft het nooit tot een volledige toepassing in de praktijk kunnen
brengen. Klaarblijkelijk was, toen lengteverhoudingsmeting mogelijk werd, het
lengteschaalprobleem niet meer zo urgent. Ook in de eigen zomerkampnetten
wordt met één schaalfactor voor het hele net gewerkt, hoewel hier verschillende
instrumenten bij betrokken zijn. De instrumenten worden trouwens wél geijkt,
op hun nulpuntsfout namelijk. Waren de afstanden nu maar voldoende gelijk dan
kon men hier toch een schaalfactor in zien, maar door terreinomstandigheden is
dit natuurlijk lang niet altijd het geval.
Die ene schaalfactor blijft nodig, niet in verband met instrumentele onvolkomen
heden, maar met het oog op inpassing op bestaande punten.
Bovendien worden de vereffeningsberekeningen maar zelden volgens het zo ge
propageerde eerste standaardvraagstuk uitgevoerd. Bijna altijd wordt gewoon vol
gens het tweede standaardvraagstuk gerekend. In het geval van de 2D-puntsbepa-
ling, bijv., met richtingen en pseudolengten als waarnemingen, en met als onbe
kenden: oriënteringen, één schaalfactor en coördinaten van alle punten behalve
twee die de rekenbasis vormen. Er steekt niets kwaads in dit gebruik van het
tweede standaardvraagstuk: het model van de vlakke meetkunde is zo goed begre
pen dat men voor rangverlies en dergelijke niet bang hoeft te zijn.
Het eerste standaardvraagstuk wordt alleen voor toetsing per voorwaarde gebruikt
heel nuttig voor het opsporen van fouten. Kok heeft erop gewezen dat het
model niet wezenlijk verandert indien men zonder schaalfactor zou werken en
slechts drie functies van onbekenden vast zou houden. In feite wordt de lengte-
schaal van het net dan aan de gebruikte instrumenten ontleend, deze lengteschaal
wordt constant 1) gehouden en wordt een onderdeel van de schrankings basis.
De plezierige eigenschap dat de schrankings basis in 2 dimensies juist aan een ge
heel aantal punten vast zit gaat hierbij dus verloren. Ook in de ruimte is een der
gelijke mooie schrankings basis uiteraard niet mogelijk. In "A connection etc."
legt Baarda uit waarom bij waterpassing het rangdefect één is en niet 2, zoals
men op grond van de analogie met R2 en R3 zou verwachten. Het gebruikte ar
gument is strikte pragmatisch. Gegeven het feit dat baken op 10~5 geijkt kunnen
worden, en de gemeten hoogteverschillen in het algemeen klein zijn, kan men de
onzekerheid in de schaal verwaarlozen. Hoofdstuk 2 en 1 in "A connection" be
vatten meer van dergelijke pragmatische redeneringen die, juist omdat ze buiten
266