hun resultaten is hij vaak niet erg onder de indruk. Naast de wiskunde wordt ook de rekentechniek door Baarda niet erg hoog, want louter als hulpwetenschap, gewaardeerd. Het rekenen moet nu eenmaal gebeuren, het moet niet teveel kosten en moet geen oninterpreteerbare massa onzin produ ceren, maar daarmee uit. Vandaar misschien ook dat hij het gebruik van het twee de standaardvraagstuk voor rekendoeleinden best vindt, hoewel hij voor de mo delvorming het eerste standaardvraagstuk prefereert. Het lijkt me overigens dat Baarda het praktische belang van goede rekenprogramma's hiermee onderschat. Pas met de beschikbaarheid van programmatuur drongen de ideeën van de Delftse School werkelijk tot de praktijk door. Bovendien is de rekentechniek, ook theo retisch, interessanter dan misschien op het eerste gezicht lijkt. De ontwikkeling van volwaardige vereffenings- en toetsingsprogrammatuur voor kleine machines is bij voorbeeld een actuele uitdaging. Alvorens deze globale inventarisatie af te sluiten even heel kort over de belang rijkste nog niet besproken ideeën. Ten eerste: de betrouwbaarheid. Het inzicht dat onontdekte fouten meer afwijkingen in meetuitkomsten veroorzaken dan de door het stochastisch model toegelaten schommelingen, is misschien wel Baarda's belangrijkste bijdrage aan de geodesie. Voor nauwkeurigheid is meer nodig dan alleen precisie, namelijk betrouwbaarheid. Daar dan weer uit voortvloeiend, data- snooping, de B-methode van toetsen. Listig, maar niet in alle situaties probleem loos toepasbaar. Bij voorbeeld bij grote overtolligheid, en in de deformatieana lyse. Op toetsingsgebied zijn de laatste tijd nogal wat ontwikkelingen. In de eerste plaats het werk van Kok: iteratie data-snooping, en de meer-dimensionele alternatieve hypotheses. Met buiten de afdeling een veelheid van alternatieve ro buuste methodes. Zie bijv. de casestudy van L. Boer en het afstudeerwerk van M. van Leeuwen. Ten tweede: de precisiebeschrijving. De introductie van een criterium matrix, waar de actuele covariantiematrix mee vergeleken kan worden. Zo verkrijgt men basisonafhankelijkheid. Een paar vraagtekens: is A-max niet een te pessimistische maat als het om een vervangingsmatrix gaat? Misschien zijn de slechtst bepaalde functies van coördinaten wel volkomen oninteressant. En is de recente aanslui tingstheorie niet een beetje al te ingewikkeld geworden? Voor de nieuwe HTW wordt hier nog zeker over gediscussieerd. Er zijn alternatieven: de aloude diago naal matrix, bij de foto grammet rische afdeling van de meetkundige dienst naar tevredenheid in gebruik, en de laatste jaren ook enigszins theoretisch onder bouwd. Hiernaast hebben Alberda en de Heus ook nog interessante modificaties van de theorie in hun hoofd. Ten derde: de externe betrouwbaarheidsbeschrijving, met de beroemde "X (lambda- 268

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1985 | | pagina 271