den. Ze is duidelijk slechter dan voor alle andere technische disciplines en bijna
zo slecht als voor de sociale beroepen. Daarentegen kan men voor Nederland
constateren dat er onder de afgestudeerde geodetisch ingenieurs geen werkloos
heid is.8) Integendeel, op dit moment wordt zelfs een grotere instroom van stu
denten gewenst geacht. De situatie is dus op dit moment verheugend. Wat zijn de
oorzaken van dit grote verschil met West-Duitsland?
Een betrouwbare verklaring hiervoor is zonder diepgaand onderzoek niet moge
lijk. In tweede instantie heb ik voor dit verschijnsel de volgende verklaring.
De Delftse opleiding voor geodetisch ingenieur is ontstaan door het samenvoegen
van twee opleidingen, namelijk die in Delft met een fysisch-mathematische ach
tergrond en de Wageningse met een planologisch-administratieve achtergrond.9)
Dat wil zeggen dat de planologisch-administratieve tak vanaf het begin meer ruim
te in de opleiding innam dan in West Duitsland. In het begin van de jaren zeven
tig werd deze lijn nog verder benadrukt bij het invoeren van het nieuwe studie
programma. In het studieprogramma ontstonden een wiskundig-technische en
een para-geodetische hoofdlijn.10) Hierdoor kon beter ingespeeld worden op de
behoeften in de praktijk en op de unieke positie van de geodeet op het gebied
van ruimtelijke ordening en ruimtelijk beheer. Dit blijkt ook uit het grote per
centage geodetisch ingenieurs, die buiten de overheidsdiensten op het "para-geo
detische" gebied werkzaam zijn.
Hoewel dus de algemene beroepssituatie voor de geodetisch ingenieur in Neder
land momenteel zeer goed genoemd mag worden, ook in vergelijking met andere
technische disciplines, zo moet het curriculum toch voortdurend aan nieuwe be
hoeften en ontwikkelingen aangepast worden. Bijvoorbeeld wordt er de laatste
jaren kritiek geuit door het bedrijfsleven met betrekking tot de meer fysisch-ma
thematische kant (A-kant). Men is bezorgd dat het evenwicht tussen fysisch-
mathematische en administratief-planologische vakken te zeer in het nadeel van
de fysisch-mathematische kant is verschoven met als gevolg een te lange aanloop
tijd aan het begin van de loopbaan in de beroepspraktijk en een mogelijke belem
mering van de uitbreiding van het werkterrein in deze richting. Overwegingen van
deze aard maar ook interne factoren houden de discussie over de toekomstige
ontwikkeling van het studieprogramma aan de gang. Ik zal een paar van deze be
langrijke factoren noemen.
- De invoering van de twee-fasen structuur met als gevolg het inkrimpen van het
studieprogramma van vijf jaar tot een vierjarige le fase: (1) Het programma
van de eerste fase is ontwikkeld met een vastomschreven idee over de 2e fase,
de onderzoeksgerichte fase. Helaas zijn achteraf de plannen over de invulling
van de 2e fase op ministerieel niveau steeds weer veranderd zodat zelfs nu nog
279