een beeld te geven van de gedachtensprong op het gebied van puntsbepaling over
een periode van ongeveer veertig jaar? Nu heeft Tienstra nimmer een toelichting
gepubliceerd op de HTW-1938. Over de gedachtengang achter de HTW-1956 is
dit wel geschied, ik moge kortheidshalve verwijzen naar de nummers 5, 8, 9, 11,
19 van de publikatielijst van de mij in 1982 aangeboden bundel "Daar heb ik
veertig jaar over nagedacht hier is commentaar overbodig. Nu vond ik bij
het opruimen van een boekenkast het omstreeks 1945 geschreven concept van
een niet gepubliceerde voordracht, enkele stukken hieruit geyen een beeld van de
inzichten in die tijd. Bijna veertig jaar later mocht ik een voordracht houden bij
de herdenking van het 100-jarig bestaan van de Vereniging voor Kadaster en
Landmeetkunde in 1984, nogal verminkt overgekomen in de officiële herden
kingspub likatie. Ook hier neem ik enkele stukken over betreffende de toen ge
dachte nieuwe HTW, waardoor tevens essentiële correcties op de reeds gepubli
ceerde tekst aangebracht kunnen worden.
1945
In vele opzichten dreigt zich bij ons vak een scheiding voor te doen tussen practi
ci en theoretici, waarbij dan al of niet smalend de benaming "Delftse School"
wordt gehoord. Het criterium voor dit onderscheid is meestal het al dan niet han
teren van de HTW (-1938). Vele practici verwerpen de HTW omdat de daarin ver
vatte richtlijnen de meting te duur of te ingewikkeld schijnen te maken.
Enkele bezwaren tegen de HTW lijken mij gegrond: Ten eerste zijn de grondsla
gen en berekeningen die gediend hebben voor de samenstelling van de handleiding
nimmer gepubliceerd en ten tweede zijn er zeker kwesties die voor nader onder
zoek in aanmerking komen.
Het lijkt mij dan ook onjuist zonder meer de HTW als enige richtlijn te aanvaar
den. Beter zou zijn de handleiding als uitgangspunt te nemen, om zodoende een
meer levende beoefening van het vak ter verkrijgen.
Als voorbeeld zou ik willen noemen een door toetsing aan de praktijk verkregen
aanvulling van de veelhoeksvereffening. De HTW geeft op grond van zekere con
stanten een maximum lengte van 2400 meter voor een veelhoek aan. In derde
orde gebieden [de HTW verdeelde ons land in de gebieden I, II en III; I stadsge
bied, II landelijke bebouwing, III platteland] is in het algemeen de afstand tus
sen gegeven driehoekspunten aanmerkelijk groter. Nu werden uit onze metingen
nieuwe constanten afgeleid voor de formules van de middelbare fouten in lengte
en hoekmeting, terwijl de zgn. systematische fout in de lengtemeting uit theore
tische en empirische gegevens geschat werd. Het bleek dat de polygoonlengte
(met zijden van 250 m, signalering met jalons, instrument met optische centre
ring, dubbele lengtemeting) tot 5 km opgevoerd kon worden, met hoofdhoek-
307