meting om de 4 punten zelfs tot 11 km; dit voor gebied III met d [de straal van
de cirkelvormige foutenkromme, de voetpuntenkromme van de foutenellips] van
12 cm. Verondersteld moest hierbij echter worden dat de polygoon gestrekt was
gezien de verkregen waarden voor de systematische lengtefout. Eigen proefme-
tingen, vergeleken met de [Duitse] litteratuur, gaven aan dat deze systematische
lengtefout door meting niet te elimineren is. Bij langere polygonen is niet aan de
eis van uitbuiging nul vast te houden; nu de meting geen eliminatie van de syste
matische lengtefout kan geven, werd getracht dit door een rekenmethode te
doen. [Verder vermeld in Tijdschr. voor K. en L. 1948, blz. 209 en "methode II"
inde HTW-1956]
De veelhoeksmeting is fouten theoretisch gezien zeer eenvoudig. Door de vrij ge
ringe samenhang van de metingen is de optredende correlatie gemakkelijk te
overzien.
Breiden wij onze onderzoekingen echter uit tot de puntsbepaling van een gebied,
dan blijken zich merkwaardige moeilijkheden voor te doen.
De laatste tien jaar verschenen ook in de Duitse litteratuur studies over de fouten-
theorie van de puntsbepaling. Het belangrijkst lijken mij hier wel de pogingen het
begrip foutenellips zo scherp mogelijk te definiëren [A. Möhle - Z.f.V. 1936
blz. 593, 1938 blz. 627, 1941 blz. 33] en de experimentele en theoretische on
derzoekingen naar de praktische waarde van de foutenellips [E. Pinkwart - Z.f.V.
1938 blz. 5, 1940 blz. 377,481514, e.a.]
Tussen de experimenteel afgeleide en theoretisch berekende waarden bleek ech
ter geen volledige overeenkomst te bestaan. Ook in ons land kwamen merkwaar
dige afwijkingen aan het licht; zie bijvoorbeeld de, gezien berekende middelbare
fouten, te grote coördinaatverschillen in de Wieringermeer tussen door twee
diensten onafhankelijk van elkaar bepaalde puntcoördinaten. Bij onze metingen
in Nieuwleusen kwam ditzelfde verschijnsel naar voren, terwijl in de Noordoost
polder eveneens onverwacht grote coördinaatfouten in de snelliuspunten optra
den.
In het begin werd getracht via de grafische puntsvereffening een eventuele invloed
van horizontale refractie op te sporen naar aanleiding van de studies van E. Sokob
[Z.f.V. 1936 blz. 275,657,689,1941 blz. 449]Hoewel in de Noordoostpolder
inderdaad de invloed van horizontale refractie werd geconstateerd, is het niet ge
lukt hiermee alle afwijkingen te verklaren. Wel verkrijgt men theoretisch een
grotere foutenellips bij refractie, terwijl met gebruikmaking van een uit Sokols
theorie afgeleide hypothese omtrent de invloed van overheersende meteorologi
sche omstandigheden de geconstateerde voorkeur voor afwijking in ZW-NO rich
ting te voorschijn komt. De grootte van de geconstateerde afwijkingen is echter
een veelvoud van de zo berekende.
Hoewel de invloed van horizontale refractie ongetwijfeld belangrijk genoeg is om
308