waterpassingen uitvoerde. In de "Ordonnantije voorden lantmeter", in 1548 uit
gevaardigd voor de landmeter van het Hoogheemraadschap Delfland staat n.l. het
volgende:
"Item, van alle wercke extraordinaris de dijckage tsij binnendijckx of buiten-
dijckx ofte cade ofte wateringe daer metinghe ofte waterpassinge te doen
Welke waterpassingen hier bedoeld worden en welk instrumentarium gebruikt
werd blijft echtereen vraag, vermoedelijk betreft het hier herstelwerkzaamheden.
De oudst bekende, wat uitvoerigere informatie over waterpasactiviteiten is te
vinden in het "Tractaet van Dyckagie" van Andries Vierlingh.
Andries Vierlingh (ca. 1507 1578) was rentmeester van de Nassause Domeinen
te Steenbergen en "dienaer van den prince van Orangie". Hij was vooral bekend
als bedijkingsdeskundige, wiens adviezen niet alleen in Brabant werden ingewon
nen, maar ook in het verdere Deltagebied en West-Friesland. In 1567 werd hij
ontheven van zijn functie als rentmeester. Wat hiervan de oorzaak was is niet be
kend, mogelijk lag het in zijn afkeuring van de houding van Willem van Oranje,
Vierlingh bleef n.l. trouw aan Filips II.
Vermoedelijk is Vierlingh na zijn ontslag begonnen met het schrijven van zijn
boek over bedijkingswerkzaamheden. In 1570 waren twee delen gereed, het
schrijven verliep verder niet erg vlot want bij zijn overlijden in 1578 was pas het
derde deel gereed van de vijf, die hij totaal gepland had.
In zijn boek gaat de schrijver in op allerlei aspecten van de bedijkingswerkzaam
heden, hij geeft aan hoe bestekken opgesteld moeten worden en wijst op mis
standen. Wat dit laatste betreft geeft hij ongezouten kritiek op nalatigheden van
polderbesturen, de annemers en de gedragingen van de dijkarbeiders. Eén grote
zorg komt steeds naar voren n J. het niet regelmatig controleren van de toestand
van de dijken. We laten hierover Vierlingh zelf aan het woord:
"De meeste faulte, die ick oijt in dijckagie gevonden hebbe in onse dijck-
graven, dat is dat se noijt en hebben geleth op het pijlen van der hoochte van
de dijcken, daer nochtans een geheel dijckagie ende landt aen hanght ende
dependeert hierna noemt hij enige recente dijkdoorbraken en overstro
mingen. Vierlingh adviseert dan ook
een iegelijck sie voortaen toe zijn dijcken te pijlen
Hij beschrijft vervolgens hoe de helling (het "druypen") en de hoogte van de dijk
opgemeten moet worden. Het controleren van de dijkhoogte geschiedt als volgt,
zie Fig. 5. Om te beginnen worden in de binnenbermsloot alle obstakels ver
wijderd en de dammen doorgestoken, zodat het water overal kan instromen en
gelijck van den waetere staen mogen, waeruuijt dat de naem genomen
wort ende genaemt het waterpas
35