ontwikkelingen voltrokken, die belangrijke verbeteringen hebben gebracht in het gebruik van de hardware. Men denke hier aan efficiënt gebruik voor wat betreft geheugenruimte en aan verkorting van de rekentijden, maar ook aan de invloed van technieken die uit theoretisch onderzoek zijn voortgekomen en die door hun invoering in computerprogramma's tot andere (en betere) verwerking en analyse van meetgegevens hebben geleid. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor vereffenen en in engere zin puntsbepaling, maar ook voor andere delen van het vakgebied. Beperken we ons echter tot het gebied dat vaak aangegeven wordt als geodetische rekentechniek, of ook wel vereffeningstechniek, dan heeft zich daar de volgende ontwikkeling voorgedaan. Met het beschikbaar komen van de TR4 op het Rekencentrum in 1965 werd de start gemaakt van wat later SCAN (System of Computerized Adjustments of Networks) zou gaan heten. Een programmasysteem voor de vereffening van netwerken, geprogrammeerd in ALGOL 60, dat verschillende programma's bevatte voor de berekening van twee-dimensionele puntsbepalingsnetwerken. De door prof. Baarda opgestelde theorie van toetsing en betrouwbaarheid en de precisietheorie vormden de theoretische grondslag van de programma's. Vele kringnetten zijn in de loop der jaren berekend en getoetst met deze software. Rekentechnisch werd het kleinste-kwadratenvraagstuk opgelost met de methode Gauss-Jordan, waarbij de opslag van de normaalmatrix plaatsvond als symmetrische matrix. Alleen de onderdriehoek werd in het geheugen opgeslagen en deze diende tevens voor de opslag van de inverse van die matrix. Alle berekeningen die nodig zijn voor toetsing en betrouwbaarheidsanalyse werden uitgevoerd als funkties van deze inverse matrix. Voor de precisie werden de punt en relatieve standaardellipsen berekend uit deelmatrices, die uit de inverse werden geselecteerd en voor de berekening van eigenwaarden en eigenvectoren eveneens. Deze software had echter ook enige bezwaren. De geheugenruimte, die nodig is voor de belangrijkste matrix, is van de orde 0(n met n het aantal onbekenden. De rekentijd voor de inversie is van orde 0(n Hierdoor kunnen voor grote netwerken (of voor kleine computers) ruimteproblemen ontstaan, terwijl rekentijden zeer lang kunnen worden. De programmeertaal ALGOL, die gedurende vele jaren in Delft de standaardtaal was, werd in de praktijk niet of nauwelijks gebruikt, waardoor de programma's niet aan de (geodetische) praktijk konden worden overgedragen. Tenslotte kon de software alleen voor puntsbepalingsproblemen worden gebruikt, hoewel veel van de theorie en de berekeningsalgorithmen ook op andere problemen van toepassing zijn. Omstreeks 1975 werd begonnen aan de opvolger van SCAN. Deze software, met de niet erg originele naam SCAN-II, beoogde de hiervoor genoemde bezwaren te ondervangen. Als programmeertaal werd Fortran gekozen, de in de praktijk meest gebruikte taal voor technisch-wetenschappelijk rekenwerk. Voor het verbeteren van ruimtebeslag en rekensnelheid werd overgegaan op toepassing van 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 106