mens gaan. Een klein percentage mensen is bijvoorbeeld niet in staat om
diepte te zien in stereoscopische beelden, wat deze techniek voor deze groep
minder geschikt maakt;
- het doel van het drie-dimensionale beeld.
Afhankelijk van de weer te geven informatie en de doelgroep zal een bepaalde
mate van realisme in de beelden aangebracht moeten worden. Zo zijn de
technieken in figuur 2 niet allemaal even geschikt voor een zeer gedetailleerde
weergave;
- technische mogelijkheden.
De keuze van de techniek kan bepaald worden door pragmatische redenen,
zoals de beschikbaarheid van materialen en financiën.
Drie-dimensionale perceptie
Tijdens het ontwerp van kaarten maakt de kartograaf, naast de algemene
leesbaarheidsregels, gebruik van de regels van het grafisch tekensysteem. Deze
bieden echter alleen uitkomst voor de twee-dimensionale kaart. Wat moet er
worden toegevoegd om de gebruiker de kaart als echt drie-dimensionaal te laten
ervaren? In de vorige paragraaf is al opgemerkt dat de kaart een model is van
de werkelijkheid. Kunnen we aan die werkelijkheid ingrediënten lenen voor de
drie-dimensionale kaart?
Daartoe moeten we weten hoe wij mensen de drie-dimensionale werkelijkheid
om ons heen ervaren en is het nodig meer te begrijpen van het functioneren van
het menselijk waarnemingssysteem. Alle theorieën over 'zien' erkennen het
bestaan van diepteïnformatie. Deze diepteïnformatie kan beschouwd worden als
een set aanwijzingen die de waarnemer een correcte indruk van diepte geven.
Deze diepteaanwijzingen kunnen worden verdeeld in die gerelateerd aan
fysiologische karakteristieken van het menselijk waarnemingssysteem, de
fysiologische diepte aanwijzingen, en die gerelateerd aan het object en de manier
waarop ze in beeld gebracht worden, de psychologische diepteaanwijzingen.
Dit tweede type diepteaanwijzingen, zoals schaduwering, textuur en perspectief,
kunnen gebruikt worden in het kaartbeeld zelf om de drie-dimensionale indruk
te versterken. De eerste categorie diepteaanwijzingen (accommodatie, binoculaire
ongelijkheid, monoculaire bewegingsparallax en convergentie) kan gebruikt
worden door toepassing van hulpmiddelen als een stereoscoop. In aanverwante
disciplines als de fotogrammetrie is voldoende kennis aanwezig over dergelijke
hulpmiddelen om deze direct in de kartografie toe te passen. Een uitgebreid
overzicht over de diepteaanwijzingen kan worden gevonden in Okoshi [1976],
Gibson [1979], Marr [1982], Hodges et al [1985] en Overbeeke Stratmann
[1988].
In veel drie-dimensionale beelden worden de psychologische diepteaanwijzingen
126