Bij de patroonherkenning worden aan de opgespoorde beeldsegmenten labels toegekend die verwijzen naar objecttypen in de objectruimte. Om patronen of objecten te herkennen is een model van die objecten nodig waarmee de kenmerken van de beeldsegmenten gematched moeten worden. De object representatie kan gebeuren in parametervorm en in graafvorm. Bij geconditioneerde scenes worden vooral vormkenmerken benut. Zij kunnen gekwantificeerd worden met behulp van geometrische maten en momenten. Voorbeelden van geometrische maten zijn omtrek, oppervlak en compactheid. Voorbeelden van momenten zijn: zwaartepunt, oriëntering, best-fitting ellips en excentriciteit. De enige methode, die tot op heden succesvol is gebleken in F&RS6 is de multispectrale classificatie. Hierbij worden van trainingsgebieden de statis tische eigenschappen van de spectrale banden bepaald. De overige pixels worden hiermee gematched en op grond daarvan vindt toewijzing van de pixels aan objectklassen plaats. Patroonherkenning wordt ook wel high-level bewerking genoemd. Het resul taat is een beschrijving van de objectruimte. Hoe dit in z'n werk gaat voor F&RS beelden is onderwerp van paragraaf 5. 170 De remote sensing heeft zich overigens vooral geconcentreerd op het gebruik van de computer als interactief hulpmiddel. Het feitelijke werk wordt door de operateur uitgevoerd. De systemen zijn vooral uitgerust met beeld-naar-beeld routines om bepaalde typen informatie beter zichtbaar te maken. De interactieve aanpak stelt specifieke eisen aan hard- en software. Zo moet een bewerking snel uitgevoerd worden, moet een beeld bijna onmiddelijk na het geven van het bewerkingscommando op het beeldscherm verschijnen etc. Dit betekent dat de gebruiker feitelijk niet mag merken dat elke opdracht gepaard gaat met een reusachtige rekenklus.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 193